Het tiende boek

van de Willehalm

 

 

 

I

n het laatste hoofdstuk hebben we met een paar zinnen de richting aangeduid waarin een einde van Wolframs Willehalm zou kunnen worden gezocht om de historische situatie aan het hof van Lodewijk de Vrome in de herfst van het jaar 818 enigszins te verduidelijken. De literatuur van de chansons de geste, die in de eerste instantie wil vermaken, biedt geen aanleiding om een dergelijke tragische afloop te zoeken, zoals Wolfram ons doet vermoeden. Nu zijn er echter ook serieuze wetenschappers geweest die getracht hebben het ontbrekende einde van de Willehalm te reconstrueren, iets wat gerechtvaardigd is wanneer men Wolfram uitsluitend vanuit een dichterlijk standpunt beoordeelt. Elke dichter is vrij om zijn thema's naar eigen goeddunken te bewerken en elke filoloog heeft het recht vanuit de aanduidingen die een dichter maakt de overeenkomstige conclusies te trekken.

          Het is anders wanneer Wolframs Willehalm te beoordelen is als een historisch document. De Willehalm moet dan zo worden genomen zoals het zich voordoet. Elke vanuit willekeurige fantasie voorgenomen verandering zou Wolfram net zo boos op ons maken als Kyot vertoornd was jegens de niet-historicus onder zijn bewerkers die (P. 827:2):

 

                disem maere hât unreht getân                                dit verhaal onrecht heeft gedaan.

 

We staan op het punt de juistheid van het standpunt van de historicus, dat Wolfram zo hardnekkig verdedigt, op een bij zijn Willehalm passende manier te bewijzen. Wanneer wij      Wolfram als historicus beschouwen, dan lossen zich alle tegenspraken op.

          Het zou dus bevreemdend kunnen overkomen dat wij nu zelf het standpunt van de historicus – ook al zij het voorlopig – verlaten en datgene doen wat Wolfram als historicus ten aanzien van Chrétien terecht als niet juist beschouwd. Het is echter ook mogelijk om ons door Wolfram – als dichter – iets te laten zeggen dat eveneens leerrijk kan zijn.

          Er zijn vanuit dit standpunt al veel vermoedens geuit. Vooral de makers van de Franse gestes Rennewart en Moniage hebben hun fantasie vrijuit laten gaan, maar daardoor het historische oordeel vertroebeld. Ook filologen hebben er moeite mee om deze fantasieproducten voldoende los te laten en Wolframs Willehalm – onbeïnvloed door de richting die de literatuur van de chansons de geste heeft genomen – geheel vanuit zichzelf te begrijpen.

          We geloven dat het vanuit een filologisch standpunt ook juist en zelfs interessant kan zijn zich de vraag te stellen, hoe Wolfram zijn Willehalm beëindigd zou hebben. Aan zo'n oefening kan echter geen historische waarde worden gehecht, hetzij dan dat door een aan de chansons de geste tegenovergestelde richting van de vrij scheppende fantasie een tegengewicht wordt geschapen die ons van vooroordelen bevrijdt en de waagschaal weer in 't spel brengt.

          Wij verlaten nu – onder het gemaakte voorbehoud – de bodem van de geschiedenis en begeven ons op het niveau van een historische roman waarvan de details gefingeerd zijn, maar die door zinspelingen in Wolframs Willehalm en door de historische situatie toch op een of andere manier gesuggereerd worden.

          Wij keren nu terug naar Rennewart op die plek waar de historische Rennewart uit Wolframs Willehalm verdwenen is. De Rennewart tot wie wij ons wenden is een zuiver fantasieproduct. 

           

*

 

Toen de zon in de zee onderging, riep Rennewart de schildknaap van koning Poydwiz bij zich. Nog aan de overzijde van de Larkant had hij hem op straffe van de dood bevolen het buitgemaakte paard van zijn heer naar hem toe te brengen. De bedreiging was niet nodig geweest: de schildknaap was gehoorzaam. Al na de doortocht door de voorde had hij geen zin meer om te vluchten. Hij zag hoe een christenridder die de gouden ster op zijn schild voerde, aan zijn nieuwe heer voorbijrijdend, de grindhelling omhoog galoppeerde en zonder te aarzelen bij de boven wachtende admiraliteit binnendrong. De admiraal sloeg de gouden ster met het zwaard door de helm en ontving hierop een slag terug die door de halsberg heendrong, zodat de admiraal door het wapen van de griffioen heen verwond werd.

Terwijl de koning van Lanzesardin zijn vader niet graag zo in het nauw gedreven zag en op zijn beurt de Gouden Ster aanviel, was de nieuwe heer van de Poydwiz' schildknaap – we bedoelen Rennewart – ook boven aanbeland en versloeg Kanliun, Terramers zoon. Met de drie volgende zwaardslagen spleet hij koning Gibue tot aan de zwaardgordel, sloeg door de maliënkolder van koning Malakin heen en pijnigde de jonge koning Tampaste ook met de dood. De schildknaap was door zulke slagen dodelijk verschrikt.

De Gouden Ster en de voetknecht waren als enigen door de verdedigingsstelling aan de Larkant heen gebroken, waar ze op haar sterkst was. Door deze bres stroomden de christenridders na en rolden de ontvangststelling achter de Larkant naar links en naar rechts op.

De schildknaap bleef met de paarden dicht achter de voetknecht die "Rennewart" schreeuwde. Wat hij daarna nog te zien kreeg van zijn vluchtende landgenoten tot aan zee deed zijn angst voor zijn nieuwe heer omslaan in bewondering. Hij was er nu zeker van de grootste aller helden gevonden te hebben. Hem wilde hij dienen. Omdat Rennewart ook nog Arabisch met hem sprak, wilde hij hem graag volgen.

Nu was de veldslag beëindigd. De schildknaap ging naast  Rennewart op het strand zitten, de beide paarden aan de teugel houdend, en sloeg gade hoe de Arabische schepen hun zeilen hezen. De ondergaande zon kleurde ze bloedrood. De knaap kende alle schepen bij naam, en noemde hun commandanten. Rennewart wilde weten, waar het schip van Terramer te zien was. Hij vroeg ook naar de schepen van Fabors, Utreiz, Passigweiz, Malarz, Matreiz, Malatras, Carriax, Gloriax, Merabjax en Morgowanz (Wh. 288:10) en hij ontving precieze aanwijzingen. Rennewart keek met bewondering toe hoe de schepen in de verte verdwenen. Een meer verheven schouwspel dan deze machtige vloot kon de jonge vorstenzoon zich niet voorstellen. Als nu Alyze erbij was geweest, had hij haar zeggen kunnen, kijk daar zeilt mijn vader, de machtige voogd van Baldac, naar mijn geboorteland terug: Zou jij niet de vrouw van zijn zoon willen zijn?

Toen de zon onder was gegaan en in het oosten de diepviolette nacht opkwam, veranderden de zeilen hun kleur van rood via violet in asgrauwe kleurloosheid. Boven de schepen begon de mooie Magelone, de ster van de Provençaalse herders te stralen in de grootste oostelijke verlenging. Nu zag de aanblik van de vloot er zo spookachtig uit dat Rennewart zichzelf helemaal vergat, en van een verlangen gegrepen werd om gelijktijdig met Terramer naar huis te varen, en ook naar Munleun te rijden om bij Alyze te zijn.

De schildknaap onderbrak hem in zijn dromen: "Jij kent de zonen van Terramer en vraagt niet naar Kanliun, die jij verslagen hebt."'

"Kanliun, die ken ik niet," antwoordde Rennewart, "maar de andere tien zijn allen mijn broeders."

"Dan ben jij Rennewart, om wie onze admiraal zo bedroefd is, sinds jij door rovers van de borst van de baker[1] werd gekidnapt. Rennewart, de verloren zoon, van wie de admiraal zegt dat hij hem zijn leven lang zal blijven zoeken. Jouw vader stond tegenover jou, toen de ridder met de Zarathoestra-ster jou inhaalde en hem door de halsberg sloeg. De dappere ridder heeft jou ervoor behoed jouw eigen vader te verslaan  – die broer echter heb jij dodelijk getroffen".

Door deze woorden van de schildknaap voelde ook Rennewart zich verslagen. Hij verzonk in somber gepeins.

 

Onderwijl had Willehalm zich met zijn strijders over de Larkant teruggetrokken. Zijn bazuinen riepen op tot verzamelen op de heuvel achter het slagveld. Rennewart wilde te paard de oproep volgen.

De schildknaap gaf hem de teugels over, maar Lignmaredi liet zijn nieuwe berijder niet op zijn rug zitten. Het paard week uit. Rennewart sprong hem op de rechtervoet na, maar Lignmaredi draaide zich in de rondte. De schildknaap dacht dat zijn heer ongeschikt was, maar toen sprong deze vastbesloten in het zadel en galoppeerde weg. Hij leunde een weinig in het zadel terug, zijn dijen sloegen de flanken van het paard en dreven hem tot een galop aan die de schildknaap nauwelijks kon bijhouden. De schildknaap bewonderde Rennewarts moed, hoewel hij niet zag dat Rennewart de teugels en het bit verloren had en zich met beide handen aan de zadelboog vasthield om niet over de achterkant van het paard af te vallen. Langs de Larkant joegen beide ruiters door populierenbosjes over kiezelstranden en zandbanken voorbij verlaten tenten naar de bron.

Plotseling ging Rennewart's paard stapvoets rijden en verdween het in een open paardentent. Toen de schildknaap hoestend aankwam, herkende hij het kamp van Poydwiz, zijn gevallen heer. Hij keek zijn ogen uit. Sinds de oversteek door de Larkant was hij op zoek naar deze plek geweest. Rennewart  sprong uit het zadel. De schildknaap nam de paarden over, verzorgde ze en begeleidde zijn nieuwe heer in de koningstent. Terramers zoon zat in gedachten verzonken op het leger van koning Poydwiz en overlegde wat er te doen was. Hij was van plan geweest naar Willehalm terug te gaan en dan zo snel mogelijk naar Oransch en vandaar verder naar Orlens te rijden. Nu echter moest hij inzien dat hem dat niet zou lukken. Hij bekende zichzelf dat paardrijden een kunst was die hij niet verstond.

Nadat de schildknaap de paarden haver had gegeven en stro onder hen had gelegd, bracht hij kaarsen. In het licht daarvan kon Rennewart de rijkdom van de opgehoopte koningsschatten bewonderen. Zoiets had hij aan het hof van Loys niet gezien. Wat zou Alyze verbaasd hebben gestaan als hij haar hier had kunnen ontvangen!

Hoe meer Rennewart aan Alyze dacht, des te meer hij naar haar verlangde, en hoe langer hij door de schildknaap van Poydwiz als een koning bediend werd, te meer kwam hij zichzelf als een koning voor. Alyze zou nu hier moeten zijn, dan zou hij met haar naar huis kunnen reizen en voor zijn vader treden. Net als zijn broer wilde hij een Arabische koning zijn. Alyze echter moest zijn koningin worden.

De schildknaap bracht het avondeten. Pas nu bemerkte Rennewart hoe de honger hem plaagde. Hij at met grote happen. Geen sneeuwvlok kon er nog bij. De zoete rapenwijn liet hem de werkelijkheid vergeten. Met de gedachte als rijke en machtige vorst voor Alyze te kunnen treden, indien nodig ook naar Munleun te rijden en zijn prinses te ontvoeren – de laaghartige Loys wilde hij in het geheel niet eerst haar hand vragen – sliep de huurling van de kleine koningsdochter in.

's Morgens werd hij door wild geschreeuw wakker. Roepend om hulp rende zijn schildknaap de  tent binnen. Hij had onderaan de stroom, daar waar het water uit het ven opborrelde naar de Larkant, de paarden te drinken gegeven. Een troep uit Willehalms leger stak de Larkant over om hem gevangen te nemen. In één sprong stond Rennewart voor de tent. "Rennewart" en "Monjoie" roepend stormde hij naar voren en joeg de aanvallers op de vlucht.

Nu gold het niet langer te talmen.

Allereerst wilde hij naar Oransch, naar Giburc rijden. Toen de schildknaap Oransch hoorde noemen, dacht hij aan de belegering en aan Terramers dochter Arabel die zich tegen haar vader had verzet. Pas nu kwam het in hem op dat Arabel – de eigenlijke reden van de oorlog – de zuster van zijn nieuwe meester was.

"De meesteressse van Oransch is Terramers dochter, jouw zuster. Sta jij bij haar in dienst?", vroeg hij aan zijn heer.

"Zij is mijn nieuwe meesteressse", antwoordde Rennewart en overlegde bij zichzelf dat als ze de dochter van Terramer is, ze dan ook wel zijn zuster moest zijn. Hardop zei hij: "Ja, ze is mijn meesteressse en ze is mijn zuster".

Deze nieuwe gedachte dreef hem tot spoed aan. Zijn zuster wilde hij als eerste de overwinning melden. Haar wilde hij zijn dank betuigen dat zij hem, na zijn bevrijding van het hof en het smadelijke verlies van de verachtelijke keukenjongen, als ridder toegerust had. De gedachte Giburc's broeder te zijn, gaf hem nieuwe hoop ook de weg naar Alyze te vinden.

Toen Rennewart wilde opstijgen, bokte zijn paard. Zodra hij de linker voet in de beugel had, week Lignmaredi uit. De schildknaap dacht dat zijn heer zijn rechter beugel beter moest aanhalen en dichter bij het paard moest staan. Rennewart was echter, net zoals de vorige dag, snel opgesprongen. Met een geweldige sprong kwam hij boven, maar zijn snelheid was te groot. Hij verloor z'n grip en viel aan de andere kant van het paard er weer af. De schildknaap, die in de namiddag niet had bemerkt, dat Rennewart niet kon paardrijden – of dit uit  hoffelijkheid niet had willen zien – zei tegen Rennewart dat hij een wel heel bijzonder paard had. Hij was door Poydwiz bij Agremontin buitgemaakt en was het beste aller Arabische paarden. Maar: de ruiter moest ook de bijzondere taal van dit paard begrijpen. Lignmaredi reageert op de geringste druk van de dijen en staat stil wanneer hij de teugels gelijkmatig aanhaalt.

Toen de schildknaap zag dat Rennewart opmerkzaam luisterde, vatte hij moed: "Ik zal je de taal van het paard leren", zei hij en begon: "Opdat je bij het bestijgen de teugels niet verandert, moet je gelijktijdig met de teugels een bosje manen met de linkerhand grijpen. Dat geeft je teugels een houvast. Nu moet je zeer dicht bij het paard treden en de linker voet zo in de beugel zetten, dat de punt van je voet Lignmaredi niet beroert. Zojuist heb je de punt van je voet in zijn flank gestoten. Dat betekent in de taal van het paard: Die flank moet daar weg. Daar waar de voet drukt, moet hij weg. Daarom week hij uit."

De schildknaap liet Rennewart zien hoe dit moest gebeuren. Deze begreep het snel en deed alles na. Toen hij bovenop zat trad zijn paard terug. De schildknaap liet hem zien hoe je moest zitten en hoe je het paard met teugels en dijen te verstaan geeft wat je van hem wil.

"Je dijen wordt het paard gewaar als twee palen die in de grond geramd zijn, en die hij uitwijkt als ze eenzijdig drukken. Deze illusie moet je het paard laten en meteen ophouden te drukken, als hij met de druk meegeeft. Bij de druk van de linkerdij treed je paard naar rechts. Als je echter in de rechterbeugel staat en met de rechterdij drukt, dan wijkt hij naar links uit. Je gewicht stoort Lignmaredi niet, vooropgesteld dat je precies rechtop zit. Wanneer je naar achteren leunt, dan wil hij naar voren onder je weg lopen. Leun je echter naar voren, dan treedt je paard terug. Gisteren leunde je zover naar achteren dat je paard voortdurend onder je vandaan weg wilde lopen, en met de slagen van je dijen heb je hem zo aangedreven dat je nauwelijks te volgen was. Daarnet leunde je naar voren en het paard ging naar achteren. Nu, omdat je rechtop zit en geen druk met je dijen uitoefent, staat je paard daar rustig en wacht tot je hem met de teugels, dijen en zit de hulpmiddelen geeft die hij nodig heeft om je te gehoorzamen."

Rennewart was een goede leerling. Hij bedankte zijn Arabische vriend en Lignmaredi nam hem aan.

Toen ze Arles voorbijreden, zat Rennewart reeds stevig in het zadel. Naast de dichtgemetselde stadspoort waren Saracenen gelegerd. Die hoorden Arabisch spreken en stonden op. Rennewart beval hen hem te volgen. Ze haalden hun verborgen paarden te voorschijn en stegen in het zadel. De weg voerde door veen en de Larkant heen naar het gebergte. Toen het paard van de schildknaap hinnikte, de oren spitste en de neusgaten open sperde, gaf de schildknaap hem de vrije teugel. Het paard verkoos een rietveld in te gaan. Nu hinnikten ook de paarden van een groep afgedwaalde Saracenen die zich in het riet hadden verstopt. "Lafaards", riep Rennewart, "klim op je paard en volg mij!" Toen geen van hen aanstalten maakte hem te gehoorzamen, voer hij met de strijdkreet "Rennewart" als de bliksem op hen in en sloeg een ieder neer die hij tegenkwam. Snel waren allen bereid hem te beschermen en ze volgden hem.

Na een korte rit werd een nieuwe groep van afgedwaalde Saracenen opgeschrikt. Opnieuw had Rennewart werk te doen voordat zijn troep zich met tien man vergroot had. Deze gang van zaken herhaalde zich langs de hele linkerkant van het slagveld. Toen Rennewart op de landtong tussen moeras en het meer langs het Romeinse aquaduct reed, was zijn troep tot honderd man aangezwollen.

 

 

 

Afb. 16. "Bij Pitit Punt stuitte Rennewart op een wegversperring."

 

De gevangenen wisten niet, wie het was die ze moesten volgen. Hun heer gaf de bevelen in Arabisch. Hij droeg weliswaar de uitrusting van een Saraceense koning, maar hij was duidelijk geen Saraceen.

          Ook Rennewart wist niet wat zijn positie eigenlijk was. Hij hield van Alyze en voelde zich aan zijn bevrijder Willehalm en zijn zuster verplicht, maar wist nu ook, dat hij Terramers geliefde zoon was. De tegenstelling tussen zijn vader en zijn zuster begreep hij niet. Aan het hoofd van zijn Saraceense honderdtal twijfelde hij er niet aan, op weg naar zijn vader te zijn: Giburc en Alyze wilde hij echter niet verliezen.

Toen Rennewart met zijn Sarazeense troep over de heuvel met de windmolen reed, herkende hij aan de overkant van het molendal in het gebergte de kloofvormige inkeping van Pitit Punt, waardoor zijn weg naar Oransch leidde (afb. 16). Daar stuitte hij met zijn honderdtal een half uur later op een wegversperring. De wachten riepen "Monjoie" en, omdat ze de aangekomen ruiters als Saracenen herkenden, versperden ze de weg.

"Monjoie-Saint-Denis" riep Rennewart. in perfect Frans. Hij vroeg naar de commandant. Toen deze kwam, herkende hij hem als de wachtcommandant van Munleun. Rennewart stond perplex hem hier aan te treffen, daar hij in de veronderstelling verkeerde, dat die kerel reeds ver weg bij Loys en Alyze in Orlens moest zijn.

Hij riep: 'Hier eist Rennewart, vriend van Willehalm, doorgelaten te worden. Ik heb de opdracht, naar Oransch te rijden en Giburc de tijding van de overwinning te brengen".

"Ei, zie eens, onze keukenjongen." riep de wachtcommandant terug. "Hier kom je niet door. In opdracht van de koning moet ik hier de weg versperren. Het is alleen mijn zaak, hem in Oransch bericht te geven!"

Rennewart nam kloek een besluit: Hij spoorde zijn paard aan. Met de strijdkreet "Baldac" sprong hij over de versperring heen, en hieuw de commandant neer. De schildknaap schreeuwde "Baldac" en deed het hem na. De wachten stoven uiteen, Rennewarts troep riep "Baldac" en stortte zich als één man in het strijdgewoel.

Snel was alles achter de rug, en de Saracenen volgden hun nieuwe heer en meester met respect. Zonder rust noch duur ging de rit verder naar Oransch. De hoop dat Alyze in Oransch kon zijn, liet hem al het andere vergeten. Rennewart beschouwde zichzelf als de erkende zoon van de voogd van Baldac. Hij wilde als zoon van de hoogste Arabische vorst Alyze tegemoet treden.

Rennewart ontwaakte uit zijn dromen, toen vanuit de vlakte het silhouet van het paleis Glorjet opdoemde, dat in zijn majesteit Oransch en de Provence siert. Hij dreef zijn paard nu tot spoed aan, want hij hoopte nog steeds, zijn zuster en weldoenster Giburc het bericht van de overwinning als eerste over te brengen. Hij wilde zich als haar broeder aan haar kenbaar maken. Aan haar dankte hij zijn promotie tot ridder, haar had hij beloofd voor de zaak van Willehalm te vechten en alleen haar kon hij nu zeggen, hoe goed hem dat gelukt was.

Bij de zuidoostelijke poort werd hij tegengehouden (afb. 17). Vanaf het bolwerk werd "Monjoie" geroepen. Het houten hekwerk was neergelaten en gaf niet mee. Rennewart ergerde er zich mateloos aan om zo dicht bij zijn doel nog opgehouden te worden, en schreeuwde "Rennewart en "Monjoie", maar niemand deed open. Hij riep dat hij Giburc bericht bracht over de veldslag. Toen de poort gesloten bleef, ging Rennewart vreselijk te keer. Had hij zijn stang nog maar gehad, dan zou hij "Baldac" hebben geroepen en het hek hebben ingeslagen.

"Rennewart", jij trotse ridder, wacht af, ik zal opendoen", riep iemand in Arabisch. Giburc was aan het hooggelegen venster gekomen en heette hem vanuit het paleis welkom. "Zeg eens, hoe ging de slag?", was haar dringende vraag.

"Oranje is vrij, onze vader heeft het land der Provençalen verlaten", riep Giburc's broeder terug.

 

 

Afb. 17. "Bij het paleis Glorjet werd Rennewart tegengehouden."

 

Rennewart beval zijn Arabieren tot aan de muur van het paleis te treden, de wapens af te leggen en daar te legeren. Daarna reed hij met zijn schildknaap naar de stadspoort toe. De klokken luidden en fanfares verkondigden de zege, toen eindelijk het hekwerk omhoogging.

Trots trad Rennewart met zijn begeleider het binnenhof van het paleis Glorjet binnen. Daar was alarm geslagen. Paarden werden gezadeld en de standaard van de koning was ontvouwen. Dat beeld was hem welbekend. Hij waande zich plotseling in Munleun. Loys was er, daarover bestond geen twijfel meer.

Op de trap kwam Giburc hem tegemoet en sloot hem in haar armen: "Broederlief, wat ben ik gelukkig jouw te ontvangen."

Toen Rennewart zijn ogen weer opende, zweefde Alyze als een engel op hem toe en kuste hem. Dat beroofde hem van zijn zinnen. Hij viel flauw, maar door de klap op de harde marmeren ondergrond kwam hij al weer snel bij. Beide vrouwen leidden hem Giburcs zaal binnen, zetten hem in de vensterbank neer en omhelsden hem met vreugdetranen. Rennewart omarmde Alyze en beiden keken ze elkaar diepgelukkig in de ogen.

Iemand riep: "Maakt voort, Alyze. Je rijdt mee". Het was de koningin. Ze ergerde zich aan het beeld dat ze te zien kreeg en dat Loys nooit zou hebben verdragen.

Met de woorden: 'We rijden naar Alischanz", voerde ze Alyze weg. Luid voegde ze er aan toe: "Zet die keukenjongen eindelijk eens uit je hoofd als je nog een vader wilt hebben. Terramer is onze vijand!"

Rennewart sprong op, maar Giburc hield hem terug. "Blijf kalm, wapen je met geduld! Als Willehalm aankomt, komt alles in orde".

"Willehalm had deze duivel in Munleun moeten doden", knarsetandde Rennewart.

Als een kind, met tranen in de ogen, liet de beresterke man zich door Giburc op een bed leggen. Ze vroeg ook zijn schildknaap zich ter ruste te begeven, maar deze had vanuit het venster zojuist gezien hoe de Saracenen door Giburcs keukenbedienden verzorgd werden en wilde bij het venster blijven staan. Hij aarzelde echter niet om toe te tasten, toen door Giburcs keukenchef ook hem en Rennewart iets te eten werd aangeboden.

Rennewart at niet. Hij verging van verlangen naar Alyze – in de minneliefde was hij een recht zwakke man – en zijn wrevel jegens de koning en de koningin werd weer erger. Hij was vastbesloten de jonge Irmschart flink te grazen te nemen en ook Loys niet te sparen als Giburcs en Willehalms voorspraak geen resultaat zou hebben.

Toen Giburc nogmaals langs kwam, was Rennewart in een onrustige slaap gevallen. Ze droeg de schildknaap op haar te roepen zodra Rennewart wakker werd.

 

Door duistere voorgevoelens geplaagd zocht Willehalm zijn vader op. Hij wilde aan hem het opperbevel over het leger overdragen en Rennewart gaan zoeken. Toen zijn vader zag dat Willehalm weer rustig en verstandig was geworden, kon hij hem zijn deelneming over het verlies van Rennewart betuigen.

Daarna zei hij: "Ook ik heb in mijn leven eens een verlies nauwelijks kunnen verwerken. Na jaren bleek het vermeende ongeluk ons allergrootste geluk te zijn geweest. Dat was, toen jij door Sinagun gevangengenomen werd. Karel verloor in jou zijn beste legeraanvoerder. Voor mij en mijn verwachtingen was het verlies nog groter. Je gevangenneming was voor mij veel tragischer, omdat ik in jou een vriend en gelijkgezinde verloor.

Je wist dat ik verplichtingen had aan de Berta-traditie, en je hebt mij na je terugkeer uit Rome te verstaan gegeven, dat je niet mee wilde werken aan Karels Roomse politiek en mijn traditie wilde voortzetten. Ik beschouwde deze beslissing van jou als mijn grootste geluk.

Karel die eveneens de opdracht had overgenomen om de pogingen van zijn moeder "Berte as grans pies" voort te zetten, verminderde juist toen merkbaar zijn inzet voor deze grote zaak. De keizerskroning in Rome had hem nogal verrast en bevreemd. Hij wist dat hij hierdoor in gevaar kwam ontrouw aan zijn missie te worden. Hij voelde zich echter later door de keizerlijke waardigheid zeer gevleid en merkte niet dat hij daardoor steeds meer in afhankelijkheid van de paus geraakte. Onze opdracht en hartewens om Flor en Blancheflur na te volgen, was op de eerste plaats Karels missie. Zijn moeder had in een wijze toekomstblik niettemin ook andere edelen aan het hof van Pippijn in deze traditie ingewijd."

"Toen ik onder Pippijn, in mijn knapentijd, aan het hof in dienst was, was ik Karels leeftijdgenoot en kameraad. Als zijn vriend verwierf ik het vertrouwen van de koningin en werd als jonge graaf een van die mannen, die verkozen waren om Berta's traditie verder te dragen. Je was nog een knaap, toen je moeder je de geschiedenis van Flor en Blancheflur vertelde. Je wilde dit verhaal steeds opnieuw horen. Later wilde je dezelfde geschiedenis ook van mij horen, niet meer in die platonische beeldspraak van je moeder, maar in heldere aristotelische begrippen zoals het in je knapentijd was aangemeten. Als kind hoorde je hoe Flor in het oosten naar de verloren Blancheflur zocht. Later vertelde ik je hoe "Berte met de voet" dit beeld interpreteerde. Zij had de belangrijkste mannen aan het hof regelmatig bij elkaar geroepen, om met hen de wegen te bespreken hoe de voor het christendom verloren geraakte wijsheid van de oude culturen heroverd kon worden. Berta is echter ook tot daden overgegaan. Zij had Pippijn ertoe bewogen, een gezantschap samen te stellen uit de kring van haar Bertenaren aan het hof van de Kalief. Ik had het geluk – in het jaar 765 – als één van die gezanten aan het hof van Baldac aanwezig te zijn. Onze opdracht beperkte zich niet slechts tot het aanknopen van diplomatieke betrekkingen. Wij bezochten in Baldac de kort daarvoor opgerichte hofschool, waar uitmuntende geleerden van de antieke beschavingen als leraar werkten. Indiërs, Perzen, Egyptenaren, Syriërs en Chaldeeërs werden toentertijd door de kalief aan de hofschool aangesteld. Arabische professoren waren er in die tijd nog niet. Veel Griekse geleerden vluchtten voor de christenen naar Baldac toen ze in hun thuisland als heidenen werden vervolgd. Onder Haroen al-Rasjid – dat weet jij beter dan ik, omdat in die tijd Giburc in Baldac heeft gestudeerd – ontvouwde deze hofschool haar grootste glans. Maar reeds in mijn tijd werden daar Plato en Aristoteles bestudeerd en in het Arabisch en het Syrisch vertaald. We hadden de gelegenheid om ons een Griekse scholing eigen te maken. 

Deze hofschool van Baldac is het voorbeeld voor Karels hofschool in Aken geworden. Ook in Aken werden de meest vooraanstaande geleerden uit die tijd, hoofdzakelijk Ieren en Schotten, maar ook Langobarden en Romeinen, als leraar aangesteld. Onze zonen konden zich nu in Aken en Tours de kennis verwerven die wij voordien in het Oosten moesten halen.

Karel en ik brachten het in onze studie niet erg ver. We waren allebei reeds te oud, toen onze hofschool in werking begon te treden, en in Baldac lieten de taalproblemen een afronding van onze studie niet toe. We hadden echter allebei in gedachten om voor onze zonen een uitgebreide studie mogelijk te maken. Ik had geluk met jou. Loys had meer moeite zijn studie met goed gevolg af te ronden. Maar jij hebt je opgave om met hem te repeteren en hem te helpen goed vervuld. Jij was de voorbeeldige leerling van Alcuinus en daar je je ook in de ridderlijke oefeningen had onderscheiden, had Karel je als Loys' mentor naar Toulouse gestuurd.

Alcuinus, het eigenlijke middelpunt van het Europese onderwijs, heeft jou als zijn geliefdste student aangeduid. Ik was trots toen hij tegen me zei: 'Gui is mijn meest hoopgevende leerling, ik zou hem mijn werk De virtutibus et vitiis willen opdragen. Hij is een voorbeeld van Europese vorming, en in de toekomst moet ons jonge ridderschap zoals hij worden opgeleid'. De virtutibus et vitiis is jouw levensboek geworden. Je hebt Alcuinus' theorie in de praktijk van het leven omgezet. Sinds 'Berta met de voet' ons opgedragen heeft de verloren geraakte verbinding met de antieke beschavingen te zoeken en te herstellen, was niemand op vergelijkbare wijze voorbereid om de door onze traditie nagestreefde ontwikkeling van Europa een grotere stap voorwaarts te brengen dan jij. Je begrijpt, dat ik vertwijfeld was, toen je niet terugkeerde van de bovenloop van de Ebro. Ik had al mijn hoop voor de toekomst op jou gevestigd, en zag dit verdwijnen toen het bericht van je gevangenneming mij bereikte. De mij zo aan het hart liggende opdracht van de Bertenaren, die door jou op uitstekende wijze was bevorderd, al kon ze nog niet helemaal volbracht worden, was in de hoogste mate in gevaar gebracht.

Toen is echter alles anders gekomen. Jij werd onder borgstelling aan koningin Arabel overgegeven, deze hoogontwikkelde Arabische vrouw die haar studietijd onder Haroen al-Rasjid met net zo goed gevolg afgerond had als jij jouw studie aan het hof van Karel. Net zoals jij in Aken door Alcuinus, werd Arabel in Baldac door Thebit voorgetrokken. Arabel, die jou – vóór je gevangenschap – alleen als gevreesde krijgsheld kende, maar wel een onnozele Christen in je vermoedde, zoals ze die tot dusver was tegengekomen, wilde je de overmacht van haar wetenschap laten zien. Trouw aan je levensprincipe om Blancheflur te zoeken, had je de tijd van je gevangenschap nuttig gebruikt. Je hebt naast je Europese vorming, die Karel en ik nog niet vermochten te bereiken, de onvergelijkbaar hogere wetenschap van de Arabieren, die toentertijd de nog onvervalste wetenschap van de Perzen, Egyptenaren en Grieken was, erbij verworven. Je werd een voorbeeldige leerling van de Arabische koningin. Zij had met jou haar dictaten doorgewerkt en bij deze gelegenheid is het haar gelukt Thebit niet slechts te begrijpen, maar daar verder te gaan waar deze zelf moest blijven staan, omdat hij een heiden was. Jouw Bertenarenschap gaf je de sleutel tot de geheimen van de Saturnus-Jupiter-profetie van Zarathoestra. Jij hebt deze profetie in verband met de heilige drie koningen gebracht. Jouw uitleg heeft de koningin weten te overtuigen, en zij die jou wilde beleren, bekeerde zichzelf tot jouw christendom. Allebei hebben jullie hetgeen waar Flor en Blancheflur reikhalzend naar uitkeken in dubbel opzicht in de praktijk gebracht. Door jullie gemeenschappelijke studie en door jullie huwelijk. Zo verkeerde mijn wanhoop en vertwijfeling, die mij bij jouw gevangenneming had aangegrepen, in haar tegendeel.

In hoeverre ik mij er nu op kan verlaten dat je niet slechts de nalatenschap van Koningin Berta, maar ook de door Thebit voorspelde gebeurtenis zult nastreven en intensiveren, is gisteren tot me doorgedrongen, toen na het weggaan van de Fransen ik je onder de Driekoningenster zag strijden. In dit teken heb je nu gezegevierd. Er moet nu een tijd komen waarin je niet meer helemaal door regeringszaken of de verdediging tegen Tybalts wraaktochten in beslag wordt genomen. Terramer heeft zes jaar nodig gehad om zijn leger toe te rusten. Het zal een tiental jaren duren eer hij zich zover heeft hersteld dat hij weer gevaarlijk voor ons zou kunnen worden. Er ligt nu een tijd voor je, waarin je je, tezamen met Giburc, rustig aan opbouwwerkzaamheden kan wijden. Je zult je onderbroken speurwerk weer oppakken, veel reizen en, zoals je je had voorgenomen, dát geslacht zoeken waarvan Thebit zegt dat het in het Westen te vinden is. Deze toekomsttaak zal niemand uitvoeren als jij er niet mee begint. Het is belangrijker dan jouw zorgen over Rennewart. Als je vindt wat je zoekt, kan het je beschoren zijn om je op de beslissende plaats voor te bereiden voor de nieuwe impuls in de ontwikkeling van Europa en de hele mensheid, die met de grote conjunctie in het sterrenbeeld Vissen te verwachten is. Daarmee heb je het mooiste beroep van je leven gevonden.

Op dit ogenblik daarentegen – zo bezwoer Hendrik zijn zoon – is het jouw taak om aan de spits van het Romeinse leger te staan en voor het Rijk datgene te doen, wat de krachten van Loys te boven gaat.

Willehalm ervoer kameraadschappelijke genegenheid voor zijn vader. Een betere vriend kon hij niet vinden. Z'n vader had gelijk: Het zou ondoelmatig zijn geweest, om door Rennewarts verdwijnen een levensopdracht te verkwanselen.

Desondanks was Willehalm niet in staat volledig aan zijn vaders verwachtingen te voldoen. Hij maakte zich nog zorgen over Rennewart, maar hij zag de situatie helderder dan de vorige avond.

"Lieve Vader", antwoordde Willehalm, "je hebt mijn toekomstplannen juist beoordeeld en uitgesproken waar ikzelf graag op hoop. Ik geloof echter niet dat de weg naar deze toekomst nu al open ligt. Ik heb Matribleiz met de gevangen koningen teruggestuurd zonder in een ruil met Rennewart te voorzien. Dit heeft niemand begrepen. Ik geloof echter te weten waar Rennewart is. Toen ik hem voor het laatst zag, was zijn hele verlangen op Alyze gericht. Hij gelooft terecht dat hij door zijn beslissende aandeel in de overwinning mag verwachten dat zijn hartewens in vervulling gaat. Hij heeft een gevangengenomen schildknaap bevolen een buitgemaakt paard naar hem te brengen. Ik dacht dat hij zich tot ridder zou ontwikkelen, maar was meteen in mijn zwaarste gevecht verwikkeld. Terramer wilde mij de overwinning nog duurder verkopen. Vandaag weet ik dat Rennewart op weg is naar Orlens. Als hij daar halt maakt om de hand van je kleinkind Alyze te vragen – en afgewezen wordt – is Loys een dode man. Dit moet verhinderd worden. Ik moet vóór Rennewart in Orlens zijn.

"Dit is alleszins een reële grond voor de vervulling van je verzoek." antwoordde zijn vader. "Toen ik die vreemdeling van je in Oransch met zijn lange knuppel bezig zag, vreesde ik het ergste. Ook Giburc zei tegen me, dat ze van hem vreugde ofwel ongemak verwachtte. Ik vermoed dat Loys niet in Orlens is, maar in Oransch. Zoals ik hem ken, heeft hij laten uitzoeken of Glorjet er nog staat en nu wacht hij in jouw veilige burcht op berichten over de afloop van de veldslag. Rennewart kan allang in Oransch zijn en als datgene is gebeurd wat we beiden moeten vrezen, dan komen we te laat. Laat ons haast maken. Draag het commando over aan je broer, Hertog Bernart. Hij zal zich bezighouden met het opheffen van het leger, in de naam van Loys privileges waarborgen, bevorderingen doen, de eervolle doden in de sarcofagen bijzetten en het slagveld opruimen. Doch ik, ik zou je graag naar Oransch begeleiden."

 

Toen vader en zoon op hun rit in Pitit Punt bericht over Rennewarts doortocht ontvingen, bespeurden ze onheil. Willehalms ongunstige voorgevoelens schenen bevestigd te worden. Één ding gaf hem noch hoop: Rennewart had slechts twee uur voorsprong. Van deze verloren tijd liet zich door een snelle rit een goed deel terugwinnen. De twee ruiters en het manschap dat hen begeleide, haalden alles uit hun paarden, dat de dieren nog konden opbrengen. Ze wilden en moesten vóór Rennewart in Oransch zijn.

Het machtige blok van het paleis Glorjet was reeds in zicht, toen een stofwolk het naderen van een troep ruiters aankondigde. De vaandel van Loys werd zichtbaar. Willehalm herkende de koning met zijn gevolg. Vader en zoon ademden op, toen ook Irmschart de Jonge en Alyze waren te herkennen. De slechte voorgevoelens losten zich op. Er was een vreugdevolle begroeting en opgelucht werd stapvoets op Oransch aangereden.

 

Rennewart werd wakker van het luid geroep van zijn schildknaap, "Naar de wapens", schreeuwde deze. Hij had vanuit het venster gezien, hoe de ruitertroep de stadspoort naderde. De gevangen Saracenen onder zijn venster waren opgesprongen en hadden naar de wapens gegrepen. Één van de aankomende  ruiters reed hen tegemoet en beval hen in Arabisch hun wapens af  te leggen en rustig te blijven: er zou hen geen gevaar dreigen. Toen  de Saracenen gehoorzaamden, trad echter een andere ruiter naar voren en  beval zijn knechten in een taal, die de schildknaap niet begreep.  Hij zag hoe de knechten de Saracenen omsingelden.

"We zijn verraden!", schreeuwde de schildknaap. Rennewart snelde naar het venster en zag de gehate Loys, die juist op het punt stond de wapens van de Saracenen in beslag te laten nemen. Toen de Fransen met wapengeweld voorgingen, voelde Rennewart zich smadelijk bespot. De schildknaap sprong op, greep zijn zwaard, en schoot er vandoor.

"Naar de wapens!", schreeuwde hij.

Rennewart greep zijn zwaard en rende achter hem aan.

"We moeten ons verweren, we zijn de laatste Saracenen. Ten strijde!", schreeuwde de schildknaap, en Rennewart kwam tot diezelfde overtuiging. "Ten strijde!", schreeuwde hij zwaaiend met zijn zwaard.

Op de trap kwam Giburc hun tegen. Zij had het lawaai gehoord en uit de verwarring van de mannen de juiste conclusie getrokken. "Kalmeert jullie, blijf daar!", riep ze met bezwerend opgeheven armen, "Willehalm is aangekomen".

De mannen stormden verder. Op het gladde marmer was stoppen ondenkbaar. Zoals het "lit marveil" op de jaspis vloer, gleden de beide jongelingen over de blauw marmeren plavuizen naar de trap toe en trokken Giburc met zich mee. Over de vallende vrouw heen joegen beide strijders de trap af de binnenplaats in, waar ze aankwamen op het moment dat Loys en de koningin met Willehalm door de poort van de binnenstad van Oransch reden.

De schildknaap stortte zich op Willehalm en Rennewart stootte de koningin van het paard. De jonge Irmschart viel neer op de dode Sarazeense schildknaap die Willehalm net daarvoor getroffen had. Rennewart sprong over de lijken heen om de gehate, nu in doodsangst verstarde Loys te treffen. Doch Willehalm wendde zijn paard, zwaaide een laatste keer zijn zwaard Schoyuse en spleet zijn vriend het hoofd.

Toen Hendrik naast Alyze door de poort binnenkwam was alles reeds voorbij. Door ontzetting verbleekt, gleed Alyze geruisloos van haar paard. Hendrik ving haar op. "Mijn God", sprak hij, "Dat U dit beschikt heeft."

 

*

 

We hebben op voorzichtige wijze op de problematiek van een verzonnen afloop van het    Willehalm-epos gewezen. Men kan terecht zo'n einde afwijzen. Maar dan zou men ook elke andere literaire bewerking van de geschiedenis moeten afwijzen. Wat niet door ooggetuigen als historische waarheid gedocumenteerd en betrouwbaar overgeleverd is, ontbeert elke historische waarde. Toch kan ook een verzonnen afloop ertoe dienen om beter te leren begrijpen wat een historicus zegt – wij denken met name aan de historicus Wolfram von Eschenbach – om vooroordelen recht te zetten.

          Wanneer men zich door de gestes Rennewart of Moniage laat onderrichten wat er na het 9de boek van Wolframs Willehalm is gebeurd, dan leest men in Willehalm menige aanwijzing met te geringe aandacht.

          Men zou alleen bij wijze van experiment nogmaals de Willehalm door moeten nemen: de tragische afloop schijnt nu – met het oog op Wolframs aanduidingen – niet minder realistisch dan de aloude veronderstelling dat Rennewart christen is geworden en met Alyze is getrouwd.


 



[1] Oud woord voor kraamverpleegster.