Proloog [1]

 

 

S

metteloos rein,

zijt Gij, Drie-enige,

schepper van al het geschapene,

Uw bestendige kracht is zonder aanvang

en ook zonder einde.

Wanneer Gij  mijn zo zondige gedachten verdrijft,

dan zijt Gij vader en ben ik kind.

Gij zijt in Uw heerlijkheid volmaakt!

Heer, heb mededogen in Uw goedheid,

wees barmhartig,

telkenmale wanneer ik zondig.

Laat mij, o Heer, niet blind zijn

voor de zegeningen en de eeuwige vreugde,

die mij ten dele gevallen zijn.

Ik weet dat ik Uw kind en broeder ben,

ik ben arm en Gij zijt groot en machtig.

Uw menswording heeft mij aan U verwant gemaakt:

het Onzevader noemt mij zonder twijfel

een kind van Uw Godheid.

Zo schenkt de doop mij de troost

Die mij van alle twijfel

en ongeloof verlost heeft:

Ik geloof standvastig dat ik Uw naam draag,

Gij, wijsheid hoger dan alle vernuft,

zijt Christus, aldus ben ik Christen.

De ordening van Uw hoogte, Uw breedte en

Uw diepte is onpeilbaar.

Gij houdt de loop van de zeven planeten in Uw hand,

zodat het hemelgewelf niet instort.

Lucht, water, vuur en aarde

zijn geheel in Uw macht.

Al het geschapene, het wilde en tamme

gehoorzaamt U waar het zich roert.

Ook heeft Uw goddelijke macht 

de heldere dag en de duistere nacht bepaald

en door de zonnebaan gescheiden.

Niets evenaarde U noch zal U ooit evenaren.

De kracht van alle stenen en de geur van alle kruiden

kent Gij in Uw alwetendheid.

Uw heilige geest heeft  mijn bron

in woord en zin geļnspireerd.

Ik erken Uw werken.

Van wat anders nog in boeken staat,

heb ik niets geleerd.

Al wat ik weet,

is mij door de kunst ingegeven.

Laat Uw helpende goedheid mijn hart vervullen

met vroom en zuiver inzicht,

zodat ik in Uw naam

een ridder bezing

die sterk was in zijn geloof.

Mocht hij door zijn zondig gedrag

Uw heilige toorn verdiend hebben,

dan zou Uw barmhartigheid

hem ertoe gebracht hebben

dat hij met heldendaden boetend

Uw genade tegemoet kwam.

Uw hulp redde hem vaak uit benauwenis.

Hij zette lijf en leven op het spel

voor de liefde van een vrouw

en kwam daardoor menigmaal in zielenood.

 

Landgraaf Herman von Thuringia

Maakte mij met zijn hier volgende geschiedenis bekend:

In 't Frans wordt hij

Comte Guillaume d'Orange genoemd.

Iedere ridder mag erop vertrouwen,

dat wanneer hij in nood om zijn bijstand smeekt,

hij zijn hulp niet zal ontberen

en dat de heilige die nood voor God zal brengen.

Als hemelsbode kent de dappere held

alle noden van de ridders.

Vaak genoeg heeft hij zelf het zware harnas gedragen.

Zijn hand kent precies de riem,

waarmee hij de helm vastbond

ter bescherming van zijn leven.

Hij was dikwijls tegenstander in het tweegevecht,

onverschrokken stond hij voor zijn vijand.

Hij droeg het schild als of hij ermee geboren was.

Men hoort in Frankrijk zeggen

door een ieder die zijn afkomst kende,

dat zijn geslacht gelijkwaardig is

aan alle vorstenhuizen van het hele Rijk.

Al zijn verwanten behoorden tot de hoogste adel.

Afgezien van Keizer Karel de Grote

is er nooit zo'n edele Fransman geboren.

Zijn roem werd nimmer overtroffen

en zal nooit overtroffen worden.

Hoogverheven zijt gij en was het destijds al,

Gij heilige, toen gij in kuise deemoed

voor God tredend zijn hulp ontving.

Helper, verleen hem en ook  mij Uw hulp,

waarop wij allen vertrouwen.

Want de betrouwbare overleveringen zeggen

dat gij een vorst in deze wereld was.

Dat zijt gij nu ook daarginds.

Verhoor mij in Uw goedheid, Heer Sint Willehalm.

Mijn zondige mond roept U, o heilige, met luide stem aan:

Gij die verlost zijt van alle hellebanden,

Bescherm ook mij tegen het verderf. van de laster.

 

Wat ik, Wolfram von Eschenbach, van Parzival verteld heb,

voorzover mij zijn geschiedenis bekend was,

dat is door menigeen geprezen.

Toch waren er ook velen die het verachtten

en hun betoog fraai opsierden.

Als God mij nog zo veel tijd vergunt,

dan zal ik vertellen van de strijd tussen liefde en verstand,

waarin de mensen altijd weer belandden,

sinds Jezus in de Jordaan de doop ontving.

Geen enkel Duits dichtwerk kan zich meten

met de geschiedenis die van begin tot eind in mijn gedachten leeft.

Wie edele waardigheid hoogacht, die nodige dit verhaal uit

om met zijn wonderlijke gasten

in zijn huis rond het haardvuur plaats te nemen.

De beste Fransen hebben ervan genoten en toegegeven

dat nimmer er een mooier verhaal verteld is

dat even edel en waarachtig was.

Geen tussenvoegsel of weglating

heeft op een enig punt deze geschiedenis vervalst.

Zo vertellen zij daarginds, hoort het nu ook hier!

De nu volgende geschiedenis is waar,

ook al klinkt deze wonderbaar:

 

Graaf Hendrik van Narbonne

onterfde al zijn zonen,

gaf hun steden, noch landerijen,

noch enig ander materieel bezit ...

 



[1] Vertaald naar de oorspronkelijke Middelhoogduitse tekst en de Hoogduitse vertaling van Wolfram von Eschenbachs Willehalm (Walter de Gruyter & Co, Berlijn 1968) door Jan Bloem, Dr. Ismilda onder medewerking van W. Frederik Veltman. 

ily: