Willehalm Instituut Nieuws
Nr. 5 / 25 mei
1996 ISSN: 1385-3619 Prijs ƒ3.95
Schoon schip maken
Speciale editie i.v.m.
de Algemene Leden-vergadering van de Anthroposofische Vereniging in Nederland
op 24 en 25 mei 1996 te Driebergen, met name het aftreden van P. Mackay als voorzitter,
de geplande benoeming van R. Dunselman als diens opvolger en het gewijzigde
voorstel “Tekst en uitleg” van R.J. Kelder en M. van der Tak
Inhoudsopgave:
Ten geleide: 2
Open brief aan
het bestuur en leden van
de
Anthroposofische Vereniging in Nederland: 3
“Tekst en uitleg”
- voorstel aan de Algemene Ledenvergadering: 6
Precisering van
het voorstel tot een motie: 7
‘Schoon schip
maken” - verdere motivatie voor “tekst en uitleg”: 8
Brief aan Ron
Dunselman: 11
Overzicht van de
doelstelling en de publikaties van het Willehalm Instituut: 12
“Mijn God, de
Heilige Graal en het Huis van Oranje” -
voorstel voor een
anthroposofisch Boekenweekgeschenk 1997: 15
Ten geleide
U zult, waarde lezer, als U eerdere nummers van het
Willehalm Instituut Nieuws (WIN) heeft
gelezen, wellicht bemerkt hebben dat de Koninklijke Bibliotheek op ons verzoek
als uitgever een ISSN aan deze seriële publikatie heeft toegekent en dat wij op
onze beurt aan WIN-5 een prijs van ƒ3.95 gegeven hebben. Toch blijft het de
bedoeling dat deze nieuwsbrief voorlopig kostenlos naar alle belangstellenden
gestuurd of, zoals op 25 mei, direkt aan leden overhandigd wordt, waarbij wij
omgekeerd hen vriendelijk verzoeken ons te kennen te geven, eventueel middels
onze girorekening, of zij daar prijs op stellen. Tot nu toe is het zo, dat er
meer spirituele dan materiële respons binnengekomen is, waarvoor wij in ieder
geval bij deze onze hartelijke dank uitspreken, maar waarbij het ook nodig te
herhalen is dat onze schatkist vrijwel leeg is gebleven. Hopelijk kunnen wij
binnenkort de afkorting van dit blad en van ons Instituut (Winst) dankzij uw
bijdragen op beide fronten waar maken.
De titel van deze speciale editie werd
ingegeven door de volgende zin uit het Brabants Nieuwsblad van 1 april: “Annelies
de Vries, woordvoerster van de Anthroposofische Vereniging, verklaarde na
afloop van de vergadering dat de vereniging nu schoon schip wil maken.” Hoewel
de woordvoerster beweerd heeft nooit iets dergelijks gezegd te hebben, lijkt
het ons geen slechte zegswijze om aan te duiden wat de bemanning van het Verenigingsschip
te doen staat. Hoe deze schoonmaak er uit zou kunnen zien, hebben wij daarom in
deze editie geprobeerd aan te tonen. (Het boek“Nederlandse spreekwoorden,
spreuken en zegswijzen” geeft onder schoon schip maken aan: orde brengen in een
verwarde boel). Wij zijn ons daarbij echter van bewust, dat er ook andere
beelden uit onze legendarische scheepvaartsgeschiedenis gebruikt zouden kunnen
worden om de toestand van de Anthroposofische Vereniging te beschrijven. Ten opzichte
van de zg. statutenkwestie van 8 februari 1925 bijvoorbeeld kan het beeld
verrijzen van de Vliegende Hollander die op zijn verlaten spookschip gedoemd is op de zeven zeeën rond te dolen totdat
hij in de liefde zijn ware bestemming hervindt. (Schoon schip maken houdt
overigens ook in dat aan de spelling van de naam Anthroposofische Vereniging en anthroposofie, dus met de ”h”, niets
gewijzigd wordt, zo lang niet door de Algemene Ledenvergadering daartoe
besloten is en deze naamswijziging als zodanig in het handelsregister is geregistreerd.)
In
WIN-5 zal ook ingegaan worden op het een en ander dat lezers ons
geschreven hebben. De veelal geuite kritiek dat de strekking van “tekst en
uitleg” wel goed was, maar deze veel te ingewikkelde (wetenschappelijke) tekst
echter niet als advertentie te gebruiken is, kwam overeen met onze eigen
overwegingen, die dan geleid hebben tot de precisering die U op blz. 7 kunt
nalezen. Daarin hebben wij als antwoord op kritiek nogmaals uitgelegd waarom
wij over het vraagstuk racisme bewust (nog) geen uitspraak gedaan hebben. Deze
precisering zal aan alle leden op de
komende jaarvergadering ter oriëntatie worden aangeboden. Op blz 11 vind U een
fax/ brief aan Ron Dunselman van 21 mei jl. met twee vragen over hoe hij het
voorzitterschap ziet in het licht van bepaalde uitspraken van Rudolf Steiner.
Omdat in de gedrukte “Tekst en uitleg” nogal wat fouten zaten, hebben wij het
hier nogmaals, hopelijk foutloos, op blz. 6 afgedrukt.
In
de “Open brief“ op blz.3 zal o.m. op
deze precisering en brief worden ingegaan en zal tevens een verdere poging
gedaan worden om aan de hand van recente gebeurtenissen, bijeenkomsten en
ontwikkelingen de occulte achtergronden te belichten van wat er eigenlijk sinds
jaren binnen de Anthroposofische Vereniging gaande is, maar wat in de laatste
tijd met het oog op 1998 duidelijk in een stroomversnelling is geraakt.
Aanleiding daartoe is o.m. een lezersbrief waarin gesteld werd: “Men moet ook
onderzoeken welke boze occulte krachten achter de venijnige gang van zaken bij
de pers zitten.” In deze lezersbrief worden dan een aantal kopstukken van de
Anthroposofische Vereniging genoemd, waarvan benieuwd wordt afgevraagd of deze
daartoe in staat zouden zijn. Hoewel wij tot nu toe niet al te veel van een
dergelijke broodnodige ontmaskering gemerkt hebben, moet men natuurlijk
hiervoor bij de desbetreffenden zelf aankloppen. In mijn eigen toelichting zal ik niet zozeer
ingaan op de “boze” pers, maar op de verborgen krachten die binnen de Vereniging
zelf een vrije hand schijnen te hebben, juist omdat ze als zodanig niet
waargenomen en erkend worden.
Het
hoofdartikel behelst de aangekondigde verdere motivatie voor het voorstel
“Tekst en uitleg” van de schrijvers dat nu in zijn gewijzigde vorm (zie de
precisering) ter goedkeuring aan de
Algemene Ledenvergadering voorgelegd zal worden. Het behelst, evenals de open
brief, een aantal o.i. belangrijke aspecten die waarschijnlijk alleen vanwege
de tijd niet of nauwelijks op de
jaarvergadering aan de orde zullen komen, maar wellicht aanleiding zullen geven
om ze op een volgende bijeenkomst aan te horen.
Op
de laatste pagina vind U tot slot een voorstel voor een anthroposofisch
Boekenweekgeschenk 1997 dat ingediend wordt naar aanleiding van een gesprek met
uitgever Dick Heymans van de boekhandel “De Zaailing” in Amsterdam en dat als
titel heeft: “Mijn God, de Heilige Graal en het Huis van Oranje”. Als laatste
wil ik in dit verband nog wijzen naar de 28e mei, Sint Willehalmsdag. Dat lijkt
mij voor deze op Pinksteren uitkomende speciale editie een waardige noot om mee
te eindigen. Met de vurige hoop dat U, waarde lezer, door een ware
Pinkstergeest geraakt moge worden en deze zich als een ware jaarvergadering zal
uiten, verblijven wij, uw WIN-redactie,
Robert Jan Kelder/ Martin van der Tak
Noot: WIN-nummers
1,2,3 en 4 van 9 april, 10,14 en 17 mei, in totaal zo’n 14 A-4tjes, kunnen
besteld worden door ƒ6,- naar de
girorekening van Winst over te maken. U raakt dan beter geïnformeerd
over wat er gaande is in de Anthroposofische Vereniging zowel in Dornach als in
Nederland. Tevens vindt aan het einde van dit nummer een overzicht van de
doelstelling en publikaties van het Willehalm Instituut, waarnaar sommigen in deze speciale editie verwezen wordt.
Open brief aan het bestuur en leden van de Anthroposofische Vereniging
in Nederland
Robert Jan Kelder
Wij
staan aan de vooravond van de viering van het Pinkstergebeuren en de reguliere
Jaarvergadering. Kan deze vergadering inderdaad in het teken van de
Pinkstergeest komen te staan? Met andere woorden: kan de jaarvergadering een
Pinkstervergadering worden? Dat is de vraag.
Ik wil daar niet weer al te naiëf over
doen, wat niet is kan nog worden, maar te lang en te veel ben ik over mijn te
hoog gespannen verwachtingen gestruikeld, waarna ik mijzelf in een desolate
zielegesteldheid naar huis moest slepen met de zoveelste jammerlijke
bevestiging van mijn observatie dat de door Rudolf Steiner met de
Kerstbijeenkomst voltrokken eenwording van de Anthroposofische Vereniging (het
aardse of exoterische) en de anthroposofische beweging (het hemelse of
esoterische) verre, oh zo verre te zoeken is. In mijn hart en hoofd was het als
verwachtingspatroon aanwezig, maar hoe bar, bar weinig zag ik het in het Vereningsleven gespiegeld.
Anthroposofia kan zich als geestelijk wezen gewoonweg niet verbinden met,
anders gezegd niet neerdalen op, een door intellectureel beheer en bestuur
gesponnen draagvlak. Kan zich als uitvloeisel van de bewustzijnsziel niet
handhaven in de eigenlijk achterhaalde houding van de verstandes- of gemoedsziel.
En dat herhaald te moeten constateren, doet zeer. (En nog meer deert het
wanneer alle suggesties ter lening van deze nood in de wind geslagen worden,
niet begrepen, terug geworpen op mijn persoon, terwijl de suggesties direkt
afleidbaar zijn uit Rudolf Steiners anthroposofie).
De Anthroposofische Vereniging bezit sinds
haar inbedding in 1925 in een algemene beheersmaatschappij van anthroposofische
instellingen, genoemd de Dornacher AAG, niet meer de juiste vorm om de
anthroposofische beweging op te vangen (daarom het beeld van de
Anthroposofische Vereniging als een
spookschip). Deze vorm gaf Rudolf Steiner aan de Anthroposofische Vereniging
tijdens haar heroprichting op de Kerstbijeenkomst in de vorm van de statuten,
later ‘principes’ genoemd. De AAG bekent
zich weliswaar in haar statuten nog steeds tot deze ‘principes’, maar handelt er niet naar.
Op de laatste jaarvergadering in maart
werd echter een nieuw dieptepunt bereikt toen door ene Heer Hagenauer de
‘principes’ als een produkt van een gedateerd Romeins rechtsbewustzijn over
boord werden gegeooid. Het is uitermate belangrijk hier een moment bij stil te
staan om te beseffen wat daar gebeurde.
Zoals wellicht nu, door mijn hameren
hierop in woord en geschrift de laatste vijf jaar, enigzins bekend, is het
volgens Rudolf Steiner de taak van het bestuur gewoonweg de ‘principes’ te
realiseren. Deze zouden namelijk alles behelzen wat het bestuur ooit zal doen.[1]
Wat inmiddels nauwelijks bekend is geworden en zelfs getuigen niet opgevallen
is, die bij de laatste Algemene Ledenvergadering van de AAG op 23/24 maart jl.
te Dornach aanwezig waren, dat aldaar door de Zwitserse Heer Hagnauer[2]
de ‘principes’ zonder meer afgedaan werden als een produkt van een gedateerd
Romeins rechtsbewustzijn, slechts een ‘momentopname uit het begin van deze eeuw
dat zijn geldigheid reeds lang verloren
heef,t en dat er voor in de plaats iets moest komen vanuit het superieure
Keltisch-Germaanse rechtsgevoel in de zin van de grondwet van het Zwitserse
Eedgenootschap. Wat dit precies zou
moeten zijn, gaf deze heer niet aan; wel riep hij alle leden op zich binnen en
buiten de Vereniging veel meer als vroeger met het rechtsleven bezig te houden.
Over de merkwaardige argumentatie die hij gebruikte om de ‘prinicpes’ over
boord te gooien en andere aspekten van zijn betoog, zal in de dit najaar
verschijnende derde editie van “Schauplatz Goetheanum” worden bericht; waar het
hier om gaat is het feit dat geen enkel bestuurslid, klasselid, of gewoon lid
na Hagnauer optrad om diens betoog als een regelrechte aanval op de grondslag
van de Anthroposofische Vereniging te kenmerken en de zaak recht te zetten.
Dit is mij intussen niet zo vreemd meer.
Immers, het bestuur in Dornach en Zeist hebben in de laatste 10 jaar al mijn
therapeutische, op het baanbrekende sociaal-organische onderzoek van Herbert
Witzenmann naar de ‘principes’ en de grondsteenspreuk gebaseerde aanbevelingen
voor de genezing, spreek schoonmaak van het Verenigingsschip naast zich neer
gelegd. In het verleden heb ik herhaald beschreven, ook recentelijk weer in
WIN-4, hoe deze afwijziging door politieke misleiding en sectarische
berichtgeving (kliekvorming) plaatsvond; juist de twee activiteiten die volgens
de ‘principes’ niet in de Anthroposofische Vereniging thuis horen. Hier wil ik
dat nogmaals proberen aan de hand van voorbeelden die dichter bij huis liggen.
Vanzelfsprekend gaat het hierbij, evenals eerdere publicaties[3],
niet om kritiek uit te oefenen op personen die topfuncties bekleden resp.
ambiëren in een openbare en recentelijk volop in het nieuws geraakte vereniging
zoals de onze, maar om het beschrijven en doorgronden van bewustzijnshoudingen
en daaruit voortvloeiende handelingen die namens de Anthroposofische Vereniging
worden voltrokken. Indien daarbij
teruggegrepen wordt op eigen ervaringen die de schrijver in zijn
pogingen als langjarig lid van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap (sociaal-wetenschappelijke sectie) de anthroposofische zaak
te dienen gemaakt heeft, zo geschiedt dat niet vanuit een onbewuste
geldingsdrang om zichzelf voor deze
pogingen met een lintje te onderscheiden, maar om licht te werpen op wat
zich (achter de schermen) in onze Vereniging, resp. de Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap zoal afspeelt, resp. zich eigenlijk dient af te spelen. Om meer dan het tipje van de sluier kan het in
dit kort bestek natuurlijk niet gaan, hoewel ik mijn betoog reeds als geslaagd
zal beschouwen als het zou lukken om de welwillende en weldenkende lezer ervan
te overtuigen dat het hier inderdaad
om een tipje gaat. Daarbij wil ik ook gezegd hebben, dat het hier niet om de
weergave van de zoveelste mening of standpunt gaat (immers deze zijn, zoals
reeds Rudolf Steiner vermeldde, slechts frivoliteiten en zonder wetenschappelijk
belang), maar om kennis, d.w.z. juiste verbindingen van waarnemingen met
begrippen, en kunde van gang van zaken, die zodanig geformuleerd is dat ze
direct inzichtelijk is, of getoetst kan worden aan de hand van verwijzingen
naar bepaalde geschriften of gewoonweg door het opnemen van contact met de
genoemde personen, inclusief de schrijver. Indien daarbij uitspraken van Rudolf
Steiner worden geciteerd, dan gebeurt dat niet met de erudiete bedoeling om een
grote citatenboedel ten toon te spreiden, maar om de actualiteit van deze
uitspraken bekend te maken en vooral om ze te verwezenlijken. Dit nauwelijks
gezegd, of er zullen weer lezers zijn die mij van een verheven, ja arrogante en
dogmatische houding willen betichten en, zoals het blijkbaar hoort in dit
vlakke waterland, elke kop die boven de middelmaat van het maaiveld uitstijgt
met de grond gelijk te willen maken. Welnu het zij zo, toch moet het maar eens
uit zijn met het wijdverspreide bijgeloof dat iedereen zonder de noodzakelijke
geesteswetenschappelijke scholing, ook al is hij of zij lid van de AViN, in
staat is gegronde oordelen te vellen over de anthroposofie als
geesteswetenschap. Hierbij beroep ik mij op de zg. ‘principes’, d.w.z. de
statuten van de Weihnachstagung, die men de sociaal-organische grondwet van de
Vereniging kan noemen, met name de in “Schoon schip maken” genoemde paragraaf 8[4].
Deze open nieuwsbrief wordt bovendien uitgegeven door het Willehalm Instituut
voor Anthroposofie en pretendeert resultaten weer te geven van eigen
geesteswetenschappelijk onderzoek en ook beoordelingscriteria aan te geven voor
het wel of niet functioneren van de Anthroposofische Vereniging resp. haar bestuur.
Als laatste wil ik in deze inleidende
woorden nog kwijt, dat ik, door hier zodanig mijn nek uit te steken, vanzelfsprekend
en welwillend mijn eigen woorden naast mijn reeds bestaande geschriften,
brochures en handelingen binnen de Anthroposofische Vereniging vrijwillig bloot
stel aan immanente, d.w.z. vanuit mijn eigen hier opgestelde criteria uitgaande,
kritiek. Met ongemotiveerde oordelen, aanbevelingen of op mijn persoon gerichte
emoties daarentegen bent u, met alle respect, aan het verkeerde adres of
misschien wel lid van de verkeerde
vereniging. Anders gezien en gezegd: heeft niet deze Vereniging in de laatste
72 jaar zodanig aan gezichtsverlies en daarmee identiteit geleden, dat zij het
tegendeel is geworden, van wat beoogd was en in plaats van Anthroposofia
geïnspireerd door een heel andere wezen geüsurpeerd? (Dat suggereerde onlangs
ook Pietro Archiati in Info-3, nr.5 van mei 1996 in zijn artikel “Gedanken zur
Lage der Anthroposophischen Gesellschaft” waar hij spreekt van een “geistige
Usurpation ...nach dem Tode Rudolf Steiners”. Men leze ook het nieuwe boek “Der
Fall Prokofieff” van Herbert Wimbauer en
de bespreking daarvan door Lorenzo Ravagli in het tijdschrift Novalis van mei
1996. Wij zullen op deze twee zaken later terugkomen, maar willen nu op een
symptoom wijzen dat het beleid betreft van de aftredende voorzitter en zijn
werk als leider van de zg. sociale sectie hier te lande.
Vooropgesteld is dat ik van 1975 tot 1985
regelmatig de plenaire bijeenkomsten van de sectie voor sociale wetenschap aan
het Goetheanum bezocht heb en dat ik als klasselid de plicht heb in
overeenstemming met de Goetheanumleiding, met Rudolf Steiner dus, te denken en
vooral handelen en overal daar waar ik zie dat deze overeenstemming niet gebeurt,
andere leden daarop attent te maken.
Welnu, in 1990, vier jaar nadat ik van
Dornach naar Nederland was verhuisd,
kreeg ik van de aftredende voorzitter nul op request om aan het werk van de
sociale sectie in Nederland deel te nemen. Na diens oproep in de “Mededelingen
voor deelname aan de zich nieuw formerende sociale sectie, heb ik mij
schriftelijke gemeld, doch het duurde tot november 1995 (!) voordat ik
kennelijk voldoende rijp en terughoudend werd bevonden om tot dit select sociaal-wetenschappelijk
gezelschap toe te treden. Eenmaal daar kreeg ik nota bene te horen dat wat in
het sectiewerk die laatse vijf jaren vooral gemist werd (zonder dat het zo gezegd
werd), juist in wezen datgene is wat ik als een van mijn taken beschouwde: de
sociale organica, het nieuwe beschavingsprincipe van Rudolf Steiner zoals dat
tevens door Herbert Witzenman is uitgedragen, hier te lande bekend te maken en
binnen de Anthroposofische Vereniging te realiseren! (Wat ik met dat oogmerk in
die vijf jaar dan maar onder de vlag van het Willehalm Instituut zonder veel
middelen aan werkvertalingen etc. heb gepresenteerd, kan in het overzicht aan
het einde van WIN-5 geraadpleegd worden.) Bovendien wordt in de sociale sectie
regelrecht aan geschiedsvervalsing meegedaan: bij de laatste jaarvergadering
van de Werkgemeenschap voor sociale driegeleding in het voorjaar te Utrecht
vertelde de als gastspreker uitgenodigde voorzitter in spé aldaar dat de
sociale sectie in Dornach pas sinds 1975 bestond; ook bij een laatste
bijeenkomst van de sociale sectie beweerde een deelnemer met een zekere
genoegdoening en trots dat hij al vanaf het “eerste uur” in 1975 in Dornach erbij
was geweest. In beide gevallen Ik heb geprobeerd de zaak recht te zetten: de
waarheid is namelijk dat de sociale sectie reeds rond 1963 werd opgericht, dat
Herbert Witzenmann vanaf 1965 de leider daarvan was en vanwege het meerderheidsbesluit
van het bestuur i.v.m. de zg. boekenkwestie met zijn medewerkers omstreeks 1972
uit het Goetheanumgebouw werd gedwongen (zie “Schouwplaats” en “De oergedachte”),
dat vervolgens de huidige voorzitter in Dornach Witzenmanns leeg geworden
“leerstoel” bezette en de sectie begon in te richten alsof er in het verleden
niets gebeurd was. (In “Schauplatz” nr. 1 en 2 heb ik mijn motie tegen de
benoeming van deze sectieleider tot voorzitter in Dornach vanwege o.m. deze
sluipende manier van opportunistisch doen aan de jaarvergadering gepubliceerd.)
Terug naar Driebergen/Zeist. Daar heb ik
op de jaarvergadering van 1993 mijn redenen uiteengezet tegen de benoeming van de nu aftredende en naar
Dornach verhuizende voorzitter: het incompatibiliteitsprincipe van Rudolf
Steiner dat leden van het (centrale) bestuur geen nevenfuncties mochten
uitoefenen, en dat ook voor W.F. Zeylmans van Emmichoven had moeten gelden.
(Zie vraag 2 in mijn brief aan Ron Dunselman). Daarna probeerde de toenmalige
voorzitter Joop van Dam mij te weerleggen door op de dubbele functie van Ita
Wegman als bestuurslid en directrice van haar Kliniek te wijzen. Daarbij vergat
hij te beseffen dat hier een wezenlijk verschil ligt. De Kliniek was toen
namelijk nog een integraal (structureel) onderdeel van de AAG, terwijl je dit niet
kunt zeggen van de Triodosbank. Wel zou je het kunnen zeggen wanneer de
Triodosbank zijn echte taak zou waarnemen, namelijk die van “Der Kommende Tag
A.G.” en “Futurum A.G.” van de driegeledingstijd van voor de Kerstbijeenkomst
en in het verlengde daarvan, die van het “Goetheanumbauverein” van na de
Kerstbijeenkomst: de administratieve, centraal beheerstechnische grondslag te
vormen voor alle sociaal-organisch werkende anthroposofische instellingen,
scholen, klinieken, boerderijeen, bedrijven, stichtingen etc. met de Vrije
Hogeschool voor geesteswetenschap als centrum voor onderzoek en ontwikkeling.
Dat is in wezen wat Rudolf Steiner na de Kerstbijeenkomst met de AAG beoogde,
maar niet kon verwezenlijken en wat tot de dag van vandaag hier ook niet begrepen
en verwezenlijkt is, zie de verwarring rond de Reehorst en de inertie en
moeilijkheden van de versnipperde anthropsofische instellingen. In wezen heeft
dit te maken met de verhouding tussen de Anthroposofische Vereniging van de
Kerstbijeenkomst en de AAG als associatie van anthroposofische instellingen,
een verhouding die alleen maar door de sociale-organica en niet door verouderde
begrippen als democratie, aristocratie
of het binnen anthroposofische kringen modisch schijnende “sociocratie”
begrepen en gerealiseerd kan worden.
Welnu, al deze dingen hadden in de sociale
sectie besproken, ontwikkeld en uitgewerkt kunnen worden om de werkgebieden en
de Vereniging te bevruchten. In plaats daarvan werd, in 1994 het zg, vier
punten werkplan van de aftredende voorzitter van boven op de open beleidsdagen
“geplakt” dat van toen af aan het beleidskader vormde waarbinnen de discussie
zich verder mocht bewegen. Zoals ik reeds in de Verenigingskring uiteengezet
heb en in de notulen daarvan na te lezen is,
en in de nieuwe inleiding op “Vormgeven of beheren” verder zal
uitwerken, is deze manier van kadervorming een typische beheerstechniek die
voor het levende proces van spirituele en sociale vormgeving in de Vereniging
dodend werkt. Inderdaad was het toen ook snel met de toch redelijk goed
begonnen beleidsdagen afgelopen.
Al deze gepresenteerde voorvallen zijn
slechts symptomen voor wat achter de schermen gaande is en waarop o.a. Peter
van Heyst naar verwijst met zijn synopsis “Ernst van de situtatie binnen de
Anthroposofische Vereniging” van 20 mei 1996 “19 maanden vóór 1998 (3´ 666) het getal van
Sorat, de Zonnedemon, de al-vernietiger, de strijder tegen Christus!” Er is in werkelijkheid een ik-vernietigende
strijd gaande tegen de Anthroposofische Vereniging als schaal voor de inwoning
van de anthroposofische beweging, een geestesstrijd die zijn hoogtepunt volgens
Rudolf Steiner in 1998 zal bereiken. Alleen een levend anthroposofisch sociaal
lichaam kan Anthroposofia aantrekken.
Zelfs Rudolf Steiner als een der hoogste ingewijden was en is alleen daartoe
niet in staat; daarom vertrouwde hij ons ( de wereld) bij de hergeboorte en
doop van de Anthroposofische Vereniging de ‘principes’ toe en betoonde hij dat
het er om ging deze te realiseren. De
graal is daarmee op aarde gekomen, wij hoeven haar zoals het wiel steeds niet
opnieuw uit te vinden, maar haar te hoeden en te beschermen. (Zie “Beschaving
en bescherming”) Te verkondigen dat de Anthroposofische Vereniging nieuwe
sociale vormen en structuren behoeft, is daarom verkapte arrogantie en
onwetendheid. En te zeggen, zoals verleden zaterdagavond op de
Reehorstbijeenkomst over de omstulpingsgedachte van Zeylmans, dat de
Anthroposofische Vereniging en de anthroposofische beweging elkaar allang niet
meer “dekken” is een doodvonnis over het voortbestaan van de Kerstbijeenkomst
uitspreken. Immers, de Kerstbijeenkomst was het door Rudolf Steiner voltrokken
sociaal-organische, koninklijke huwelijk
tussen Vereniging en beweging. Overal waar gescheiden zg. anthroposofische werkgebieden
ontstaan en opereren, vallen deze vanwege een te geringe geestelijke
(anthroposofische) identiteit ten prooi aan Soratische invloeden. (Zie bv. de
ondergang van de Zeylmanskliniek).
Welnu om terug te komen op de aan het
begin gestelde vraag naar mijn verwachtingen voor de komende jaarvergadering.
Gelet op het hier naar voren gebrachte zijn die niet hoog. Wat ik hoop is dat
er een wending in de neergang komt,
dat er intussen genoeg leden door de golven der gebeurtenissen wakker zijn
geschud en de Parzival-vraag stellen: “Oh Vereniging, wat deert je?” opdat
degene, zoals Wolfram von Eschenbach zegt, die Lazarus deed herrijzen Zijn
Ik-versterkende, d.w.z. troostende krachten onder ons kan doen toestromen.
“Schoon schip maken”
De onmiddellijke aanleiding tot het
schrijven van dit voorstel was de brief van Secretaris Roel Munniks van 28
maart jl. aan H.S. Heslinga, met name de verrassende interpretatie van de
laatste zin van de gewraakte advertentie van 23 februari die daarin wordt
gegeven en die aan de hele zaak een belangrijke wending geeft. Want deze nieuwe
uitleg valt nauwelijks te rijmen met wat het bestuur hierover in zijn
toelichting van 7 maart jl. verklaard: “ Wij willen als bestuur duidelijk
stellen dat deze uitspraken, die in het werk van Rudolf Steiner verspreid
voorkomen, in deze tijd niet meer te verdedigen zijn. Tegenwoordig worden zij
zonder meer als racistisch opgevat.” Over
welke uitspraken het bestuur hier nu precies heeft, is ondanks meerdere brieven
van H.S. Heslingaen nog steeds niet duidelijk geworden, zodat het inderdaad
onmogelijk datgene te doen wat het bestuur aanraadt, namelijk een eigen oordeel hierover te vormen! Hoe het
ook zij, een twee sporen beleid in die zin dat naar de buitenwereld toe de
indruk blijft bestaan als zouden bestuur en leden afstand genomen hebben van de
rassenleer van Rudolf Steiner, terwijl intern de indruk nu gewekt wordt dat
slechts afstand genomen wordt van diegenen in de maatschappij die menen dat er
bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer, moet absoluut vermeden
worden. Dit dubbel gezicht behouden en
niet corrigeren zou namelijk in strijd zijn met de door Rudolf Steiner tijdens
de Weihnachtstagung voltrokken vereniging van het exoterische
(Anthropo-sofische Vereniging) en het esoterische (anthroposofische beweging).
Het zou bovendien de bij vele critici levende mening als zou deze eenheid van
het naar binnen en naar buiten treden al eigenlijk sinds de dood van Rudolf
Steiner niet meer bestaan, versterken. In de rotsvaste overtuiging dat daarom deze
voor het christendom kenmerkende eenheid van mysterie en openbaring in al het
reilen en zeilen van de Anthroposofische Vereniging, wil ze haar oorsprong en bestemming
niet verloochenen, duidelijk tot uitdrukking dient te komen, bestaat nu de
dieper liggende motivatie tot “Tekst en uitleg”. Zie ook de noot achteraf en
het “Willehalm Instituut Nieuws” van 9 april.
De Algemene Ledenvergadering als
hoogste orgaan van de Anthroposofische Vereniging in Nederland is op Pinksteren,
het feest ter bevrijding van de menselijke geest, op 24 en 25 mei weer
bijeengekomen; zij heeft zich bezonnen op de golven van de gebeurtenissen der
laatste maanden, en heeft ten einde het Verenigingsschip weer op koers te
brengen, het volgende vastgesteld:
I
De
reeks voorvallen en namen zijn enigszins bekend: Op 19 februari jl. verspreidt
Toos Jeurissen haar brochure “Uit de Vrije School geklapt”[5],
waarin zij eist dat “men zich van de racistische concepten van Steiner
expliciet, publiekelijk en consequent dient te distantiëren, zodat ze als
ballast kunnen worden afgeworpen.“ Op diezelfde dag zendt de Humanistische
Omroepstichting haar documentaire “Racisme met charisma” in het programma “Het
voordeel van de twijfel” uit, waarin Bram Moerland de anthroposofen “adviseert”
zich publiekelijk van Rudolf Steiners rassenleer te distantiëren, “anders blijft het hen tot
in lengte van dagen achtervolgen.” De eerste stuurman,
vice-voorzitter Christoph Wiechert doet een moedige, maar naïeve poging Rudolf
Steiner te verdedigen (“vitaliteitsoverschotten bij Ajax”, etc.), waardoor hij
echter tussen wal en schip zal raken. De
volgende dag dringt ook een door Joop Lahaise van het Anti Discriminatie
Overleg onderschreven persbericht “Kinderen niet naar Vrije School” aan om
“afstand te nemen van de Steineriaanse rassenleer”, waaraan dan de volgende dag
namens de Bond voor Vrije Scholen Helmut Renesse gehoor geeft; deze eindigt
zijn persbericht met: “Voorzover bij Rudolf Steiner sprake is van een
rassenleer nemen de Vrije Scholen daar uitdrukkelijk afstand van.” Inmiddels is dit thema bijna tot het gesprek
van de dag geworden, de kranten staan er bol van en enkele ongeruste ouders
halen hun kinderen al van de Vrije School af. In verdere pogingen de storm te luwen, plaatst dan op 23
februari het bestuur van de Anthroposofische Vereniging namens zichzelf -
zonder voorkennis en instemming van de Algemene Ledenvergadering - een advertentie
in de landelijke dagbladen, waarin het de situatie betreurt “die is ontstaan na
de uitspraken van haar (sic) vice-voorzitter,” en ook eindigt met een zelfde
zin: “Voorzover bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer nemen wij daar
uitdrukkelijk afstand van.”
II
Het
Verenigingsschip lijkt daardoor in wat kalmere wateren te komen, maar nu slaat
echter een deel van de bemanning aan het muiten, die het geheel oneens is met
de aangewende koers. Zij vrezen dat met de overboord geworpen ballast het schip
bij sterke windkracht op hoge zee zal kapseizen en zinken. Want bij vele
opvarenden is de verontruste indruk ontstaan als zou met name door de laatste
zin bedoeld zijn dat er bij hun hoog in
het vaandel geheven schipper Rudolf Steiner, resp. in de door hem
vertegenwoordigde anthroposofie, sprake zou kunnen zijn van een mensminachtende
rassenleer of racistische opvattingen en uitdrukkingen. Dit leidde bij een 13
tal muiters, die ook hun eerste stuurman in bescherming hadden genomen en zich
aaneengesloten hadden tot een ad hoc initiatiefgroep, ondersteund door zo’n 80
bemanningsleden, tot het oproepen van een “alle hens aan dek,” of te wel een
extra ledenvergadering op 30 maart (in de Jaarbeurs te Utrecht) en wel om
aldaar de volgende motie in te dienen: “De Algemene Ledenvergadering stelt vast
dat het bestuur niet bevoegd was tot de publikatie van de stellingname gedaan
per advertentie in de dagbladpers op 23 februari jl.”. De initiatiefgroep
stelde zich namelijk op het volgens hun ijzersterke standpunt dat door de
laatste zin van de bewuste advertentie afbreuk gedaan werd aan de grondslag en
doelstelling van de Anthroposofische Vereniging in Nederland die in haar
statuten als volgt verwoord zijn: “De Anthroposofische Vereniging in Nederland
is een vereniging van mensen, die het zieleleven in de mens individueel en in
de menselijke samenleving wil ontwikkelen op grondslag van de door Rudolf
Steiner vertegenwoordigde geesteswetenschap, de anthroposofie.” (art. 2) en “De
vereniging stelt zich ten doel het bestuderen, beoefenen, en verbreiden van
deze geesteswetenschap.” (art. 3). Alvorens dus de stellingname aangenomen kan
worden dat deze door Rudolf Steiner vertegenwoordigde geesteswetenschap een
rassenleer behelst en vervolgens daarvan (overigens vanzelfsprekend) uitdrukkelijk
afstand genomen wordt, zouden derhalve eerst deze grondslag en doelstelling
moeten worden gewijzigd, wat echter statutair niet mogelijk is: “artikel 2 kan
niet gewijzigd worden.” (§ 4, art. 19
“Statutenwijziging”). Het bestuur daarentegen stelde bij monde van zijn jurist
Jaap Sijmons, dat als zijnde “belast met de leiding van de vereniging en
bevoegd tot het sluiten van alle overeenkomsten, hoe ook genaamd” (art.11) het
bestuur wel degelijk de statutaire bevoegdheid heeft namens zichzelf
advertenties te plaatsen. Dit argument legde dus op deze formele algemene
bevoegdheid een groter gewicht dan op de inhoudelijke stellingname van de
concrete advertentie. Het bestuur gaf weliswaar toe met de laatste zin niet
geheel tevreden te zijn, maar liet deze toch staan.
Na de stemming bleek dat 1167 van de 1508
aanwezige leden de motie afgewezen hadden en daarmee de bevoegdheid van het
bestuur in dit geval bevestigden, hoewel ook de indruk bestond dat een groot
aantal leden diep ontevreden waren met de manier waarop het bestuur met deze
bevoegdheid was omgegaan. Hoe deze onvrede precies verdeeld was, werd niet meer
duidelijk omdat de initiatiefgroep zijn tweede motie, die van wantrouwen tegen
het bestuur, inmiddels ingetrokken had.
Wat nu echter de onvrede en verontrusting bij vele leden nog vergrootte
was het feit dat voorzitter Paul Mackay, zonder op het laatste agendapunt “hoe
nu verder?” in te gaan, de extra ledenvergadering voortijdig afsloot en kort
daarna het bestuur, weer zonder voorkennis en instemming van de leden, een
persbericht het daglicht liet zien dat inhoudelijk niet de essentie weergaf wat
zich zojuist afgespeeld had. In plaats van namelijk te melden dat de Algemene
Ledenvergadering door het afwijzen van de motie besloten had dat het bestuur wel bevoegd was tot de ter discussie
staande stellingname m.b.t. tot het werk van Rudolf Steiner in de advertentie,
liet het persbericht versluierd weten dat ingestemd zou zijn “met het feit dat
het bestuur op 23 februari een advertentie publiceerde” en dat in de motie gevraagd
zou zijn “het plaatsen van de advertentie af te keuren.” Na het weergeven van
de bewuste advertentie sloot het persbericht met de mededeling dat “op korte
termijn een werkgroep in het leven zal worden geroepen die onderzoek gaat doen
naar Rudolf Steiners uitspraken over rassen.”[6]
Hiertoe tekenden enkele leden ernstig bezwaar, omdat hier eerst afstand wordt
genomen van een mogelijke rassenleer in de anthroposofie en pas daarna een
onderzoek wordt ingesteld in plaats van juist andersom. Tot overmaat van ramp
viel het “voorzover” in de laatste zin van de advertentie van 23 februari door
een fout in de bewerking van het ANP weg, zodat leden op zondagmorgen 31 maart
op de NOS teletekst pag. 105 en de daarop volgende ochtend in de Volkskrant en
andere bladen tot hun schrik en verbazing o.m. voorgeschoteld kregen: “De leden
van de Anthroposofische Vereniging hebben zich gedistantieerd van de rassenleer
van Rudolf Steiner” en alweer de advertentie van het bestuur genoemd werd
“waarin afstand genomen werd van Rudolf Steiners racistische opvattingen.“
III
Wat
nu echter aan deze zaak, die zonder meer “anthroposofie in het geding” genoemd
kan worden, een verrassende wending gegeven heeft en waardoor het danig in nood
verkerende vereningsschip toch nog gered zou kunnen worden met zicht op een
koers naar een veilige haven, was de inmiddels intern bekend geworden
openbaring van het bestuur dat het
eigenlijk helemaal geen afstand van een mogelijke rassenleer bij Rudolf Steiner
had genomen, maar alleen van diegenen in de maatschappij die menen iets
dergelijken in de anthroposofie te onderkennen! Dit schreef namelijk secretaris
Roel Munniks op 28 maart als antwoord op een herhaalde vraag van het lid H.S.
Heslinga naar de precieze opgave van inhouden in Rudolf Steiners Gesamtausgabe
van zo’n 330 werken, waarvan het bestuur afstand neemt: “Met de laatste zin in
de door ons geplaatste advertentie hebben wij niet iets bedoeld wat ons inziens
uw vraag rechtvaardigt. Waar het ons om gaat is slechts serieus te nemen dat er
in de maatschappij de mening is ontstaan dat er bij Rudolf Steiner sprake is
van een discriminatoire rassenleer. De artikelen van Wolfgang Weihrauch en
Wolfgang Schad [7] maken duidelijk
waarom deze mening zich heeft kunnen vormen. Waar wij toe willen oproepen is
dat iedereen zich in vrijheid een mening over de uitspraken van Rudolf Steiner
moet kunnen vormen, waarbij wij niet uitsluiten, dat men daar, nadat de
rassenwaan van de tweede wereldoorlog over Europa gewoed heeft, een vorm van
rassenleer in onderkent.[8]
Naar die mogelijkheid verwijst de laatste zin in onze advertentie.” Wat dus aan deze door het bestuur
achteraf als ongelukkig toegegeven formulering ten grondslag lag en wat
inhoudelijk op de extra ledenvergadering van 30 maart niet duidelijk werd, was klaarblijkelijk de erkenning dat:
1. Er sinds ruim 10 jaar in het binnen- en
buitenland meer of minder naïeve pogingen gaande zijn om met beschuldigingen
en/of insinuaties van vermeend racisme en zelfs fascisme Rudolf Steiners naam
van zijn werk, waartoe ook de Anthroposofische Vereniging mede behoort, te scheiden
en daardoor te ondermijnen;
2. Deze aantijgingen zodanig greep kregen
op de publieke opinie dat daardoor de activiteiten van vele van Rudolf Steiners
leerlingen en hun op de anthroposofie gebaseerde instellingen in de
samenleving, met name de Vrije Scholen, in een toenemend kwaad daglicht kwamen
te staan en het gevaar bestaat dat dit werk op den duur zelfs geheel onmogelijk
wordt gemaakt;
3. Gelet op die crisissituatie het nodig
was om duidelijk te stellen dat van de gegrondheid van door vooroordelen,
emoties en vooringenomenheid gekleurde interpretaties
van het werk van Rudolf Steiner geen sprake is en daarom uitdrukkelijk daarvan
afstand dient te worden genomen. Anthroposofie is de individuele bewustwording
van het universele mens-zijn en kan daarom al niet racistisch zijn. Als de beginnende hereniging van de sinds de
voorchristelijke mysteriën der oudheid noodzakelijk uiteengevallen gebieden der
kunst, wetenschap en religie is anthroposofie gebaseerd op een kentheorie die
uitgaat van het principe der onvooringenomenheid.[9]
En in de door Rudolf Steiner aan de leden tijdens de heroprichting van de
Anthroposofische Vereniging in 1923 te Dornach bij Bazel, Zwitserland
toevertrouwde ‘principes’[10]
wordt o.m. gesteld dat van deze volkomen openbare vereniging “iedereen zonder
onderscheid van natie, stand, religie en van wetenschappelijke of kunstzinnige
overtuiging lid kan worden, die in het voortbestaan van zo’n institutie zoals
het Goetheanum in Dornach als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap dat is,
iets gerechtvaardigds ziet.”
IV
Het
bovenstaande was dus de eigenlijke bedoeling van deze misleidende laatste zin
in de gewraakte advertentie van 23 februari 1996. Wij verontschuldigen ons voor
de geestesnood, de zielesmart en het ongemak die door dit misverstand bij vele leden van de Anthroposofische
Vereniging alsook bij niet-leden en oud-leden
teweeg zijn gebracht. Bewustzijnshoudingen en uitingen van zich
anthroposoof noemende, maar niet in die geest handelende personen zullen wij
als zodanig trachten te doorgronden, maar zijn echter geheel voor hun eigen
rekening.
Wij hopen, maar verwachten nu evenwel
niet, dat met deze verklaring de verbinding van Rudolf Steiner met wat voor
discriminerende, racistische of fascistische opvattingen dan ook, voor eens en
altijd uit de wereld geholpen is. In ons streven als vereniging de ‘principes’
van Rudolf Steiner te verwezenlijken als de sociaal-organische vorm voor de modernste
gemeenschap die er ter wereld kan zijn[11],
staan wij open voor terechte en
opbouwende kritiek; met beoordelaars daarentegen die zich niet de nodige kennis
van de anthroposofie als geesteswetenschap eigen hebben gemaakt zoals vermeld
in § 8 van de ‘principes’, heeft het echter geheel geen zin inhoudelijk in
discussie te treden. Mochten hier en
daar de bekende aantijgingen weer opduiken, zullen wij het echter als
vrijheidsplicht beschouwen deze te ontmaskeren voor wat ze immers zijn: meer of
minder goed bedoelde pogingen, die dan direct of door de tegenstanders gebruikt
worden om de zo broodnodige vooruitgang van de mensheid naar een wereldvrede in
vrijheid, gelijkheid en broederschap door een nieuw beschavingsprincipe[12]
te belemmeren. Wij zullen tevens in dit verband er niet voor terugschrikken zo
nodig juridische stappen te ondernemen om het geesteswerk van Rudolf
Steiner te beschermen.[13]
R. J.
Kelder/ M. van der Tak
Noot: De verdere geesteswetenschappelijke
onderbouwing van dit voorstel ligt, natuurlijk afgezien van het geschreven werk
van Rudolf Steiner zelf, o.m. in het filosofisch-anthroposofische werk van
Herbert Witzenmann (1905-1988), voormalig bestuurslid in Dornach en leider van
de secties voor de jeugd en de sociale wetenschap aan het Goetheanum.
Witzenmanns levenswerk stond in het teken van een opdracht die hij persoonlijk
van Rudolf Steiner kreeg om de filosofische, met name kentheoretische grondslag
van de anthroposofie verder uit te werken. In die zin hangt het onderhavige
voorstel nauw samen met een aanbeveling aan de komende Algemene
Ledenvergadering om dit werk op zijn
juiste geesteswetenschappelijke waarde te schatten en zodanig te bevorderen. Enkele
geschriften uit dit werk zijn hier in de voetnoten reeds genoemd.
[1]Tijdens de
bespreking van deze toen nog statuten genoemde ‘principes’ op 27 december 1923
zei Rudolf Steiner: “Het centrale bestuur zal als zijn opgave slechts de
realisatie van de statuten hebben; het zal alles moeten doen wat in de richting
van de realisatie van de statuten ligt. En
daarmee is een grote vrijheid gegeven. Maar tegelijk weet men ook wat
men aan dit centrale bestuur heeft, want men heeft de statuten en kan daaruit
een volledig beeld verkrijgen wat het bestuur ooit zal doen. Daardoor is ook de
mogelijkheid geschapen overal op reële grond te staan waar zulke vereniginmgen
ontstaan zoals bijvoorbeeld de Goetheanum Bouwvereniging. En het zal in de
volgende dagen de opgave zijn om tussen het bestuur, dat zich gevormd heeft, en
de Goetheanum Bouwvereniging de (daarmee) corresponderende verhouding te
bewerkstelligen.” (R. Steiner, Die Weihanachtstagung... GA 260, blz. 101/102).
Hoewel Rudolf Steiner hier van de taak van het centrale bestuur in Dornach
spreekt, is het duidelijk dat dit ook voor het bestuur van de landelijke
verenigingen geldt, daar deze volgens de ‘principes’ werkgroepen op plaatselijk
gebied zijn, die hun eigen statuten kunnen opstellen; statuten die natuurlijk niet in strijd met de
‘moederstatuten’ mogen zijn, omdat dan deze werkgroepen geen anthroposofische
vormgeving meer bezitten en dus niet meer aan de sociaal-organische voorwaarde
voldoen om de anthroposofische beweging te verzorgen. Ik heb hier overigens ook
de twee laatste zinnen in dit citaat genoemd, omdat ze indirekt bij de
taakomschrijving van het bestuur behoren om op grond van de ‘principes’ de
juiste verhouding tot de anthroposofische instellingen in het algemeen te
scheppen, iets dat tot nu toe zowel in Dornach alsmede hier te lande (de
kwestie De Reehorst en de Vrije Hogeschool) niet gelukt is. Dit hangt samen met
de zg. statutenkwestie van 8 februari 1925 waarover nauwelijks meer dan een
doofpotbeleid is gevoerd.
[2]Lezers van het
tijdschrift “Schouwplaats” (Nr. 1, 1991 ISSN 0926-258X) zullen zich wellicht
Hagnauer herinneren. In het artikel “Schouwplaats Goetheanum” van Christiaan
Eremos wordt daarin bericht dat deze optrad na mijn redevoering op de
jaarvergadering 1991 in Dornach om mijn stelling te weerspreken dat wat de
“Filosofie van de vrijheid” is voor de individuele mens, de ‘principes’ zijn voor een vrije
gemeenschap met het argument dat een dergelijk oerbeeld van sociaal-organische
vormgeving niet bestaat, omdat een daaruit voortvloeiende gemeenschap niet een
vrije zou zijn. Reeds toen toonde hij de ‘principes’ niet begrepen te hebben,
de “Filosofie” ook niet, want die kan volgens dezelfde redenering ook niet
bestaan. Over de merkwaardige argumentatie die dit keer Hagnauer gebruikte om
de ‘prinicpes’ over boord te gooien en andere aspekten van zijn betoog, zal de
in dit najaar verschijnende derde editie van “Schauplatz Goetheanum” worden
bericht.
[3] Zie het
artikel “Schouwplaats Driebergen/ Zeist - Over drie vragen een een voorstel aan
de Algemene Ledenvergadering van de Anthroposofische Vereniging in Nederland
op 18 mei 1991” in “Schouwplaats” (1991, ISSN 0926-258X), het
tijdschrift van het Willehalm Genootschap (in ‘eeuwige’ wording), de bijlage tot de “Mededelingen van het
Willehalm Instituut” nr. 1 van 28 mei 1992 alsmede verschillende rondbrieven en
discussienota’s die sindsdien door het Willehalm Instituut (Winst) zijn uitgegeven.
[4] Deze luidt als
volgt: “Alle publikaties van de Vereniging zullen openbaar zijn, zoals dit ook
bij andere openbare verenigingen het geval is. In deze openbaarheid zullen ook
de publikaties van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap geen uitzondering
vormen: toch behoudt de leiding van de school zich het recht voor, dat ze bij
voorbaat de gegrondheid van elk oordeel over deze geschriften bestrijdt, dat niet op de scholing gefundeerd is
waaruit ze zijn voortgekomen. Ze zal in dit opzicht aan geen enkel oordeel de
rechtvaardigheid toekennen, die niet op passende voorstudies gefundeerd is,
zoals dat immers ook in de erkende wetenschappelijke wereld gebruikelijk is.
Daarom zullen de geschriften van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap de
volgende aantekening dragen: “als manuscript voor de leden van de Vrije
Hogeschool voor Geesteswetenschap, klasse ... gedrukt. Er wordt niemand voor
die geschriften een competent oordeel toegestaan, die niet de door deze school
geldend gemaakte voorkennis door haar of op een door haarzelf als synoniem
erkende wijze, heeft verworven. Andere beoordelingen worden in zoverre
afgewezen, dat de schrijvers van de betreffende geschriften zich met geen
enkele discussie hierover inlaten”. Geciteerd uit Herbert Witzenmann, “De
principes van de Algemene Anthroposofische Maatschappij “ (Werkvertaling,
Willehalm Inst. 1990, p. 59; uitverkocht, nieuwe uitgave in
voorbereiding).
[5]Baalprodukties,
Sittard (ISBN 90-802315-5-X). Deze brochure berust op het “wetenschappelijk
onderzoek” van G. Zonderveld en E. van der Tuin, die “de verwevenheid van
antroposofie met racisme aan het licht bracht” en is gemotiveerd door het
“filosofisch inzicht” van B. Moerland. Reeds op de eerste paar bladzijden
worden Rudolf Steiner zg. racistische uitspraken in de mond gelegd. Bij een
latere versie zal op deze brochure nader worden ingegaan; wat hier anticiperend
als conclusie gezegd dient te worden is dit: iedereen die de grondlegger van de
anthroposofie van racisme beschuldigt weet niet waar hij of zij het over heeft.
Elke uitspraak van Rudolf Steiner in dit verband valt wel degelijk te verdedigen.
Zijn uitspraak b.v. dat wanneer zwangere vrouwen in een vroeg stadium oersaaie
Negerromans lezen, mullatten kunnen baren, heeft niets met racisme van doen (je
zou de huidskleur ook om kunnen draaien), maar wil aan de hand van een radicaal
voorbeeld aantonen de invloed die de geest op de materie kan hebben.
[6] Deze werkgroep
heeft een taak die eigenlijk binnen het domein van de Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap ligt, namelijk in geestelijke vrijheid onderzoek verrichten,
dat dan door de Anthroposofische Vereniging
bevorderd kan worden. Als zodanig is dit een gouden kans om door het te
publicerende onderzoeksresultaat deze ondergesneeuwde Hogeschool in de
buitenwereld een gezicht te geven. Tevens dient er mee begonnen worden om de
reeds bestaande Vrije Hogeschool in Driebergen om te vormen tot een afbeelding
van datgene wat Rudolf Steiner als Freie Hochscule heeft gesticht, een idee dat
reeds met rector C. Zwart ooit in de Ontwarringsgroep werd besproken ...
[7] Zie het
tijdschrift Flensburger Hefte “Anthroposophie und Racisme” 6/93, nr. 41 en
een speciale uitgave van de Mitteilungen
van de Anthroposofische Vereniging in Duitsland “Geistige Individualität und
Gattungswesen - Anthroposophie in der Diskussion um das Rasseverständnis”. Zie
ook de artikelen van het Nederlandse driegeledingstijdschrift Driegonaal dat zich al zo’n 10 jaar met
dit thema bezighoudt, en waarvan onlangs een extra editie “(Anti) Racisme
versus Anthroposofie - een bijdrage tot oordeelsvorming” is verschenen. Opvallend
daarbij is dat het bestuur in zee is gegaan met de bovengenoemde Duitse
anthroposofen, die toch eerder de neiging hebben zich te willen verontschuldigen
voor bepaalde “racistische” opvattingen van Rudolf Steiner “die niet meer te
verdedigen zijn”, dan hun in dit opzicht meer standvastige Nederlandse
collega’s van Driegonaal.
[8] “Oh irony of
ironies! “Dat juist datgene wat destijds als enige werkelijk doortastende
impuls deze door de zelfvernietigingsimpuls van Middel-Europa veroorzaakte
rassenwaan had kunnen weerstaan, maar wat door de vroegtijdige dood van Rudolf
Steiner (1925) en de daarop volgende interne strijd en verdeeldheid niet lukte, namelijk de anthroposofie, nota bene
nu (b.v. onlangs in de Groene Amsterdammer) verguisd wordt als mogelijke
leverancier voor de aan deze waanzin ten grondslag liggende ideologie!
[9]Zie o.a. Rudolf
Steiner, Wahrheit und Wissenschaft - Vorspiel einer “Filosofie der Freiheit”
(GA 3, 1892) en Herbert Witzenmann, Die Voraussetzungslosigkeit der
Anthroposophie - Eine Einführung in die Geisteswissenschaft Rudolf Steiners
(Stuttgart, 1986)
[10]Hiermee worden
de oorspronkelijk uit 15 artikelen bestaande statuten van de heropgerichte
Anthroposofische Vereniging bedoeld, die later volgens een indirecte
overlevering van Rudolf Steiner ‘principes’ moesten worden genoemd. Toch zijn
dit volgens hem eigenlijk statuten noch principes, maar “een beschrijving van
wat mensen in een puur menselijke samenleving
- als Anthroposofische Vereniging
- zouden willen volbrengen.” Daarvan
legden destijds de bijna 800 uit alle windstreken bijeengekomen
persoonlijkheden op de historische “bloedheuvel” van Dornach (in 1499 vond daar de beslissende slag tegen de Habsburgers
plaats voor de onafhankelijkheid van het
Zwitserse Eedgenootschap) samen met de Goetheanumleiding in artikel 3
der ‘principes’ de volgende getuigenis af: “De in het Goetheanum beoefende
anthroposofie leidt tot resultaten die voor ieder mens zonder onderscheid van
natie, stand of religie als impuls voor het geestelijke leven dienen kunnen. Ze
kunnen tot een werkelijk op broederlijke liefde gebaseerd sociaal leven leiden.
Het zich eigen maken van de anthroposofie is niet gebonden aan een
wetenschappelijke ontwikkelingsgraad, maar slechts aan het onbevangen
mensenwezen. Haar onderzoek en de deskundige beoordeling van haar
onderzoeksresultaten zijn echter onderworpen aan de geesteswetenschappelijke
scholing, die stapsgewijs te verwerven is. Deze resultaten zijn op hun manier
net zo precies als de resultaten van de ware natuurwetenschap. Indien ze op
dezelfde wijze algemene erkenning
krijgen, zullen ze op alle levensgebieden een zelfde vooruitgang brengen als
deze, niet alleen op geestelijk maar ook op praktisch gebied.” Zo’n 72 jaar na
datum moet nuchter vastgesteld worden dat de anthroposofische
onderzoeksresultaten nog steeds niet een zodanige erkenning hebben gekregen; de
anthroposofie is geen doortastende cultuurfaktor van algemeen belang geworden.
Door ons opnieuw met de geest der ‘principes’ te vereenzelvigen hopen wij deze
achterstand vooralsnog in te halen en het in dit licht schoon gemaakte
verenigingsschip voorbij de donkere klippen van het derde millennium te loodsen.
[11] Zie o.m.
Herbert Witzenmann, De principes van de
Anthroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg (Werkvertaling, Willehalm Instituut,
Amsterdam 1990) en Beschaving en
bescherming - De vragen van de moderne beschaving en de antwoorden van de
principes van de Anthroposofische Vereniging (Werkvertaling ,Willehalm Instituut, Amsterdam
1994)
[12] Zie o.m.
Herbert Witzenmann, De Oergedachte -
Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Anthroposofische
Vereniging (Werkvertaling Willehalm Instituut, Amsterdam 1993) en Vormgeven of beheren /Rudolf Steiners
sociale organica - Een nieuw beschavingsprincipe (Werkvertaling, Willehalm
Instituut, Amsterdam 1995)
[13]In Hamburg
heeft in de 80er jaren een anthroposoof L.A. Wilke met succes de zg. EAP
(Europese Arbeiders Partij) aangeklaagd wegens smaad en daardoor bewerkstelligd
dat deze partij hun verschrikkelijke, uit de lucht gegrepen aantijgingen tegen
Rudolf Steiner en de anthroposofie moesten staken. (Zie Flensburger Hefte, Das
Geheimnis der EAP, nr. 2, 1987)