Willehalm Instituut Nieuws

 

Nr. 5 / 25 mei 1996                   ISSN: 1385-3619                       Prijs ƒ3.95

 

Schoon schip maken

                                                            

Speciale editie i.v.m. de Algemene Leden-vergadering van de Anthroposofische Vereniging in Nederland op 24 en 25 mei 1996 te Driebergen, met name het aftreden van P. Mackay als voorzitter, de geplande benoeming van R. Dunselman als diens opvolger en het gewijzigde voorstel “Tekst en uitleg” van R.J. Kelder en M. van der Tak

 

 

Inhoudsopgave:

 

Ten geleide: 2

Open brief aan het bestuur en leden van

de Anthroposofische Vereniging in Nederland: 3

“Tekst en uitleg” - voorstel aan de Algemene Ledenvergadering: 6

Precisering van het voorstel tot een motie: 7

‘Schoon schip maken” - verdere motivatie voor “tekst en uitleg”: 8

Brief aan Ron Dunselman: 11

Overzicht van de doelstelling en de publikaties van het Willehalm Instituut: 12

“Mijn God, de Heilige Graal en het Huis van Oranje” -

voorstel voor een anthroposofisch Boekenweekgeschenk 1997: 15

 


Ten geleide

 


U zult, waarde lezer, als U eerdere nummers van het

Willehalm Instituut Nieuws (WIN) heeft gelezen, wellicht bemerkt hebben dat de Koninklijke Bibliotheek op ons verzoek als uitgever een ISSN aan deze seriële publikatie heeft toegekent en dat wij op onze beurt aan WIN-5 een prijs van ƒ3.95 gegeven hebben. Toch blijft het de bedoeling dat deze nieuwsbrief voorlopig kostenlos naar alle belangstellenden gestuurd of, zoals op 25 mei, direkt aan leden overhandigd wordt, waarbij wij omgekeerd hen vriendelijk verzoeken ons te kennen te geven, eventueel middels onze girorekening, of zij daar prijs op stellen. Tot nu toe is het zo, dat er meer spirituele dan materiële respons binnengekomen is, waarvoor wij in ieder geval bij deze onze hartelijke dank uitspreken, maar waarbij het ook nodig te herhalen is dat onze schatkist vrijwel leeg is gebleven. Hopelijk kunnen wij binnenkort de afkorting van dit blad en van ons Instituut (Winst) dankzij uw bijdragen op beide fronten waar maken.

     

De titel van deze speciale editie werd ingegeven door de volgende zin uit het Brabants Nieuwsblad van 1 april: “Annelies de Vries, woordvoerster van de Anthroposofische Vereniging, verklaarde na afloop van de vergadering dat de vereniging nu schoon schip wil maken.” Hoewel de woordvoerster beweerd heeft nooit iets dergelijks gezegd te hebben, lijkt het ons geen slechte zegswijze om aan te duiden wat de bemanning van het Verenigingsschip te doen staat. Hoe deze schoonmaak er uit zou kunnen zien, hebben wij daarom in deze editie geprobeerd aan te tonen. (Het boek“Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen” geeft onder schoon schip maken aan: orde brengen in een verwarde boel). Wij zijn ons daarbij echter van bewust, dat er ook andere beelden uit onze legendarische scheepvaartsgeschiedenis gebruikt zouden kunnen worden om de toestand van de Anthroposofische Vereniging te beschrijven. Ten opzichte van de zg. statutenkwestie van 8 februari 1925 bijvoorbeeld kan het beeld verrijzen van de Vliegende Hollander die op zijn verlaten spookschip  gedoemd is op de zeven zeeën rond te dolen totdat hij in de liefde zijn ware bestemming hervindt. (Schoon schip maken houdt overigens ook in dat aan de spelling van de naam Anthroposofische Vereniging  en anthroposofie, dus met de ”h”, niets gewijzigd wordt, zo lang niet door de Algemene Ledenvergadering daartoe besloten is en deze naamswijziging als zodanig in het handelsregister is geregistreerd.)

      In  WIN-5 zal ook ingegaan worden op het een en ander dat lezers ons geschreven hebben. De veelal geuite kritiek dat de strekking van “tekst en uitleg” wel goed was, maar deze veel te ingewikkelde (wetenschappelijke) tekst echter niet als advertentie te gebruiken is, kwam overeen met onze eigen overwegingen, die dan geleid hebben tot de precisering die U op blz. 7 kunt nalezen. Daarin hebben wij als antwoord op kritiek nogmaals uitgelegd waarom wij over het vraagstuk racisme bewust (nog) geen uitspraak gedaan hebben. Deze precisering zal aan alle  leden op de komende jaarvergadering ter oriëntatie worden aangeboden. Op blz 11 vind U een fax/ brief aan Ron Dunselman van 21 mei jl. met twee vragen over hoe hij het voorzitterschap ziet in het licht van bepaalde uitspraken van Rudolf Steiner. Omdat in de gedrukte “Tekst en uitleg” nogal wat fouten zaten, hebben wij het hier nogmaals, hopelijk foutloos, op blz. 6 afgedrukt.

      In de “Open brief“  op blz.3 zal o.m. op deze precisering en brief worden ingegaan en zal tevens een verdere poging gedaan worden om aan de hand van recente gebeurtenissen, bijeenkomsten en ontwikkelingen de occulte achtergronden te belichten van wat er eigenlijk sinds jaren binnen de Anthroposofische Vereniging gaande is, maar wat in de laatste tijd met het oog op 1998 duidelijk in een stroomversnelling is geraakt. Aanleiding daartoe is o.m. een lezersbrief waarin gesteld werd: “Men moet ook onderzoeken welke boze occulte krachten achter de venijnige gang van zaken bij de pers zitten.” In deze lezersbrief worden dan een aantal kopstukken van de Anthroposofische Vereniging genoemd, waarvan benieuwd wordt afgevraagd of deze daartoe in staat zouden zijn. Hoewel wij tot nu toe niet al te veel van een dergelijke broodnodige ontmaskering gemerkt hebben, moet men natuurlijk hiervoor bij de desbetreffenden zelf aankloppen.  In mijn eigen toelichting zal ik niet zozeer ingaan op de “boze” pers, maar op de verborgen krachten die binnen de Vereniging zelf een vrije hand schijnen te hebben, juist omdat ze als zodanig niet waargenomen en erkend worden.

      Het hoofdartikel behelst de aangekondigde verdere motivatie voor het voorstel “Tekst en uitleg” van de schrijvers dat nu in zijn gewijzigde vorm (zie de precisering)  ter goedkeuring aan de Algemene Ledenvergadering voorgelegd zal worden. Het behelst, evenals de open brief, een aantal o.i. belangrijke aspecten die waarschijnlijk alleen vanwege de tijd  niet of nauwelijks op de jaarvergadering aan de orde zullen komen, maar wellicht aanleiding zullen geven om ze op een volgende bijeenkomst aan te horen.  

      Op de laatste pagina vind U tot slot een voorstel voor een anthroposofisch Boekenweekgeschenk 1997 dat ingediend wordt naar aanleiding van een gesprek met uitgever Dick Heymans van de boekhandel “De Zaailing” in Amsterdam en dat als titel heeft: “Mijn God, de Heilige Graal en het Huis van Oranje”. Als laatste wil ik in dit verband nog wijzen naar de 28e mei, Sint Willehalmsdag. Dat lijkt mij voor deze op Pinksteren uitkomende speciale editie een waardige noot om mee te eindigen. Met de vurige hoop dat U, waarde lezer, door een ware Pinkstergeest geraakt moge worden en deze zich als een ware jaarvergadering zal uiten, verblijven wij, uw WIN-redactie,

 

Robert Jan Kelder/ Martin van der Tak

 

 

 

Noot: WIN-nummers 1,2,3 en 4 van 9 april, 10,14 en 17 mei, in totaal zo’n 14 A-4tjes, kunnen besteld worden door ƒ6,- naar de  girorekening van Winst over te maken. U raakt dan beter geïnformeerd over wat er gaande is in de Anthroposofische Vereniging zowel in Dornach als in Nederland. Tevens vindt aan het einde van dit nummer een overzicht van de doelstelling en publikaties van het Willehalm Instituut, waarnaar sommigen  in deze speciale editie verwezen wordt.   

 

 

Open brief aan het bestuur en leden van de Anthroposofische Vereniging in Nederland

 

Robert Jan Kelder

 

Wij staan aan de vooravond van de viering van het Pinkstergebeuren en de reguliere Jaarvergadering. Kan deze vergadering inderdaad in het teken van de Pinkstergeest komen te staan? Met andere woorden: kan de jaarvergadering een Pinkstervergadering worden? Dat is de vraag.

      Ik wil daar niet weer al te naiëf over doen, wat niet is kan nog worden, maar te lang en te veel ben ik over mijn te hoog gespannen verwachtingen gestruikeld, waarna ik mijzelf in een desolate zielegesteldheid naar huis moest slepen met de zoveelste jammerlijke bevestiging van mijn observatie dat de door Rudolf Steiner met de Kerstbijeenkomst voltrokken eenwording van de Anthroposofische Vereniging (het aardse of exoterische) en de anthroposofische beweging (het hemelse of esoterische) verre, oh zo verre te zoeken is. In mijn hart en hoofd was het als verwachtingspatroon aanwezig, maar hoe bar, bar weinig zag ik  het in het Vereningsleven gespiegeld. Anthroposofia kan zich als geestelijk wezen gewoonweg niet verbinden met, anders gezegd niet neerdalen op, een door intellectureel beheer en bestuur gesponnen draagvlak. Kan zich als uitvloeisel van de bewustzijnsziel niet handhaven in de eigenlijk achterhaalde houding van de verstandes- of gemoedsziel. En dat herhaald te moeten constateren, doet zeer. (En nog meer deert het wanneer alle suggesties ter lening van deze nood in de wind geslagen worden, niet begrepen, terug geworpen op mijn persoon, terwijl de suggesties direkt afleidbaar zijn uit Rudolf Steiners anthroposofie).

      De Anthroposofische Vereniging bezit sinds haar inbedding in 1925 in een algemene beheersmaatschappij van anthroposofische instellingen, genoemd de Dornacher AAG, niet meer de juiste vorm om de anthroposofische beweging op te vangen (daarom het beeld van de Anthroposofische Vereniging als  een spookschip). Deze vorm gaf Rudolf Steiner aan de Anthroposofische Vereniging tijdens haar heroprichting op de Kerstbijeenkomst in de vorm van de statuten, later ‘principes’ genoemd. De AAG bekent zich weliswaar in haar statuten nog steeds tot deze ‘principes’, maar handelt er niet naar.

      Op de laatste jaarvergadering in maart werd echter een nieuw dieptepunt bereikt toen door ene Heer Hagenauer de ‘principes’ als een produkt van een gedateerd Romeins rechtsbewustzijn over boord werden gegeooid. Het is uitermate belangrijk hier een moment bij stil te staan om te beseffen wat daar gebeurde.

      Zoals wellicht nu, door mijn hameren hierop in woord en geschrift de laatste vijf jaar, enigzins bekend, is het volgens Rudolf Steiner de taak van het bestuur gewoonweg de ‘principes’ te realiseren. Deze zouden namelijk alles behelzen wat het bestuur ooit zal doen.[1] Wat inmiddels nauwelijks bekend is geworden en zelfs getuigen niet opgevallen is, die bij de laatste Algemene Ledenvergadering van de AAG op 23/24 maart jl. te Dornach aanwezig waren, dat aldaar door de Zwitserse Heer Hagnauer[2] de ‘principes’ zonder meer afgedaan werden als een produkt van een gedateerd Romeins rechtsbewustzijn, slechts een ‘momentopname uit het begin van deze eeuw dat zijn  geldigheid reeds lang verloren heef,t en dat er voor in de plaats iets moest komen vanuit het superieure Keltisch-Germaanse rechtsgevoel in de zin van de grondwet van het Zwitserse Eedgenootschap.  Wat dit precies zou moeten zijn, gaf deze heer niet aan; wel riep hij alle leden op zich binnen en buiten de Vereniging veel meer als vroeger met het rechtsleven bezig te houden. Over de merkwaardige argumentatie die hij gebruikte om de ‘prinicpes’ over boord te gooien en andere aspekten van zijn betoog, zal in de dit najaar verschijnende derde editie van “Schauplatz Goetheanum” worden bericht; waar het hier om gaat is het feit dat geen enkel bestuurslid, klasselid, of gewoon lid na Hagnauer optrad om diens betoog als een regelrechte aanval op de grondslag van de Anthroposofische Vereniging te kenmerken en de zaak recht te zetten.

      Dit is mij intussen niet zo vreemd meer. Immers, het bestuur in Dornach en Zeist hebben in de laatste 10 jaar al mijn therapeutische, op het baanbrekende sociaal-organische onderzoek van Herbert Witzenmann naar de ‘principes’ en de grondsteenspreuk gebaseerde aanbevelingen voor de genezing, spreek schoonmaak van het Verenigingsschip naast zich neer gelegd. In het verleden heb ik herhaald beschreven, ook recentelijk weer in WIN-4, hoe deze afwijziging door politieke misleiding en sectarische berichtgeving (kliekvorming) plaatsvond; juist de twee activiteiten die volgens de ‘principes’ niet in de Anthroposofische Vereniging thuis horen. Hier wil ik dat nogmaals proberen aan de hand van voorbeelden die dichter bij huis liggen. Vanzelfsprekend gaat het hierbij, evenals eerdere publicaties[3], niet om kritiek uit te oefenen op personen die topfuncties bekleden resp. ambiëren in een openbare en recentelijk volop in het nieuws geraakte vereniging zoals de onze, maar om het beschrijven en doorgronden van bewustzijnshoudingen en daaruit voortvloeiende handelingen die namens de Anthroposofische Vereniging worden voltrokken. Indien daarbij  teruggegrepen wordt op eigen ervaringen die de schrijver in zijn pogingen als langjarig lid van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap (sociaal-wetenschappelijke sectie) de anthroposofische zaak te dienen gemaakt heeft, zo geschiedt dat niet vanuit een onbewuste geldingsdrang om zichzelf voor deze  pogingen met een lintje te onderscheiden, maar om licht te werpen op wat zich (achter de schermen) in onze Vereniging, resp. de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap zoal afspeelt, resp. zich eigenlijk dient af te spelen. Om meer dan het tipje van de sluier kan het in dit kort bestek natuurlijk niet gaan, hoewel ik mijn betoog reeds als geslaagd zal beschouwen als het zou lukken om de welwillende en weldenkende lezer ervan te overtuigen dat het hier inderdaad om een tipje gaat. Daarbij wil ik ook gezegd hebben, dat het hier niet om de weergave van de zoveelste mening of standpunt gaat (immers deze zijn, zoals reeds Rudolf Steiner vermeldde, slechts frivoliteiten en zonder wetenschappelijk belang), maar om kennis, d.w.z. juiste verbindingen van waarnemingen met begrippen, en kunde van gang van zaken, die zodanig geformuleerd is dat ze direct inzichtelijk is, of getoetst kan worden aan de hand van verwijzingen naar bepaalde geschriften of gewoonweg door het opnemen van contact met de genoemde personen, inclusief de schrijver. Indien daarbij uitspraken van Rudolf Steiner worden geciteerd, dan gebeurt dat niet met de erudiete bedoeling om een grote citatenboedel ten toon te spreiden, maar om de actualiteit van deze uitspraken bekend te maken en vooral om ze te verwezenlijken. Dit nauwelijks gezegd, of er zullen weer lezers zijn die mij van een verheven, ja arrogante en dogmatische houding willen betichten en, zoals het blijkbaar hoort in dit vlakke waterland, elke kop die boven de middelmaat van het maaiveld uitstijgt met de grond gelijk te willen maken. Welnu het zij zo, toch moet het maar eens uit zijn met het wijdverspreide bijgeloof dat iedereen zonder de noodzakelijke geesteswetenschappelijke scholing, ook al is hij of zij lid van de AViN, in staat is gegronde oordelen te vellen over de anthroposofie als geesteswetenschap. Hierbij beroep ik mij op de zg. ‘principes’, d.w.z. de statuten van de Weihnachstagung, die men de sociaal-organische grondwet van de Vereniging kan noemen, met name de in “Schoon schip maken” genoemde paragraaf 8[4]. Deze open nieuwsbrief wordt bovendien uitgegeven door het Willehalm Instituut voor Anthroposofie en pretendeert resultaten weer te geven van eigen geesteswetenschappelijk onderzoek en ook beoordelingscriteria aan te geven voor het wel of niet functioneren van de Anthroposofische Vereniging resp. haar bestuur.

      Als laatste wil ik in deze inleidende woorden nog kwijt, dat ik, door hier zodanig mijn nek uit te steken, vanzelfsprekend en welwillend mijn eigen woorden naast mijn reeds bestaande geschriften, brochures en handelingen binnen de Anthroposofische Vereniging vrijwillig bloot stel aan immanente, d.w.z. vanuit mijn eigen hier opgestelde criteria uitgaande, kritiek. Met ongemotiveerde oordelen, aanbevelingen of op mijn persoon gerichte emoties daarentegen bent u, met alle respect, aan het verkeerde adres of misschien  wel lid van de verkeerde vereniging. Anders gezien en gezegd: heeft niet deze Vereniging in de laatste 72 jaar zodanig aan gezichtsverlies en daarmee identiteit geleden, dat zij het tegendeel is geworden, van wat beoogd was en in plaats van Anthroposofia geïnspireerd door een heel andere wezen geüsurpeerd? (Dat suggereerde onlangs ook Pietro Archiati in Info-3, nr.5 van mei 1996 in zijn artikel “Gedanken zur Lage der Anthroposophischen Gesellschaft” waar hij spreekt van een “geistige Usurpation ...nach dem Tode Rudolf Steiners”. Men leze ook het nieuwe boek “Der Fall Prokofieff” van  Herbert Wimbauer en de bespreking daarvan door Lorenzo Ravagli in het tijdschrift Novalis van mei 1996. Wij zullen op deze twee zaken later terugkomen, maar willen nu op een symptoom wijzen dat het beleid betreft van de aftredende voorzitter en zijn werk als leider van de zg. sociale sectie hier te lande.

      Vooropgesteld is dat ik van 1975 tot 1985 regelmatig de plenaire bijeenkomsten van de sectie voor sociale wetenschap aan het Goetheanum bezocht heb en dat ik als klasselid de plicht heb in overeenstemming met de Goetheanumleiding, met Rudolf Steiner dus, te denken en vooral handelen en overal daar waar ik zie dat deze overeenstemming niet gebeurt, andere leden daarop attent te maken.

      Welnu, in 1990, vier jaar nadat ik van Dornach naar  Nederland was verhuisd, kreeg ik van de aftredende voorzitter nul op request om aan het werk van de sociale sectie in Nederland deel te nemen. Na diens oproep in de “Mededelingen voor deelname aan de zich nieuw formerende sociale sectie, heb ik mij schriftelijke gemeld, doch het duurde tot november 1995 (!) voordat ik kennelijk voldoende rijp en terughoudend werd bevonden om tot  dit select sociaal-wetenschappelijk gezelschap toe te treden. Eenmaal daar kreeg ik nota bene te horen dat wat in het sectiewerk die laatse vijf jaren vooral gemist werd (zonder dat het zo gezegd werd), juist in wezen datgene is wat ik als een van mijn taken beschouwde: de sociale organica, het nieuwe beschavingsprincipe van Rudolf Steiner zoals dat tevens door Herbert Witzenman is uitgedragen, hier te lande bekend te maken en binnen de Anthroposofische Vereniging te realiseren! (Wat ik met dat oogmerk in die vijf jaar dan maar onder de vlag van het Willehalm Instituut zonder veel middelen aan werkvertalingen etc. heb gepresenteerd, kan in het overzicht aan het einde van WIN-5 geraadpleegd worden.) Bovendien wordt in de sociale sectie regelrecht aan geschiedsvervalsing meegedaan: bij de laatste jaarvergadering van de Werkgemeenschap voor sociale driegeleding in het voorjaar te Utrecht vertelde de als gastspreker uitgenodigde voorzitter in spé aldaar dat de sociale sectie in Dornach pas sinds 1975 bestond; ook bij een laatste bijeenkomst van de sociale sectie beweerde een deelnemer met een zekere genoegdoening en trots dat hij al vanaf het “eerste uur” in 1975 in Dornach erbij was geweest. In beide gevallen Ik heb geprobeerd de zaak recht te zetten: de waarheid is namelijk dat de sociale sectie reeds rond 1963 werd opgericht, dat Herbert Witzenmann vanaf 1965 de leider daarvan was en vanwege het meerderheidsbesluit van het bestuur i.v.m. de zg. boekenkwestie met zijn medewerkers omstreeks 1972 uit het Goetheanumgebouw werd gedwongen (zie “Schouwplaats” en “De oergedachte”), dat vervolgens de huidige voorzitter in Dornach Witzenmanns leeg geworden “leerstoel” bezette en de sectie begon in te richten alsof er in het verleden niets gebeurd was. (In “Schauplatz” nr. 1 en 2 heb ik mijn motie tegen de benoeming van deze sectieleider tot voorzitter in Dornach vanwege o.m. deze sluipende manier van opportunistisch doen aan de jaarvergadering gepubliceerd.)

      Terug naar Driebergen/Zeist. Daar heb ik op de jaarvergadering van 1993 mijn redenen uiteengezet tegen  de benoeming van de nu aftredende en naar Dornach verhuizende voorzitter: het incompatibiliteitsprincipe van Rudolf Steiner dat leden van het (centrale) bestuur geen nevenfuncties mochten uitoefenen, en dat ook voor W.F. Zeylmans van Emmichoven had moeten gelden. (Zie vraag 2 in mijn brief aan Ron Dunselman). Daarna probeerde de toenmalige voorzitter Joop van Dam mij te weerleggen door op de dubbele functie van Ita Wegman als bestuurslid en directrice van haar Kliniek te wijzen. Daarbij vergat hij te beseffen dat hier een wezenlijk verschil ligt. De Kliniek was toen namelijk nog een integraal (structureel) onderdeel van de AAG, terwijl je dit niet kunt zeggen van de Triodosbank. Wel zou je het kunnen zeggen wanneer de Triodosbank zijn echte taak zou waarnemen, namelijk die van “Der Kommende Tag A.G.” en “Futurum A.G.” van de driegeledingstijd van voor de Kerstbijeenkomst en in het verlengde daarvan, die van het “Goetheanumbauverein” van na de Kerstbijeenkomst: de administratieve, centraal beheerstechnische grondslag te vormen voor alle sociaal-organisch werkende anthroposofische instellingen, scholen, klinieken, boerderijeen, bedrijven, stichtingen etc. met de Vrije Hogeschool voor geesteswetenschap als centrum voor onderzoek en ontwikkeling. Dat is in wezen wat Rudolf Steiner na de Kerstbijeenkomst met de AAG beoogde, maar niet kon verwezenlijken en wat tot de dag van vandaag hier ook niet begrepen en verwezenlijkt is, zie de verwarring rond de Reehorst en de inertie en moeilijkheden van de versnipperde anthropsofische instellingen. In wezen heeft dit te maken met de verhouding tussen de Anthroposofische Vereniging van de Kerstbijeenkomst en de AAG als associatie van anthroposofische instellingen, een verhouding die alleen maar door de sociale-organica en niet door verouderde begrippen als democratie,  aristocratie of het binnen anthroposofische kringen modisch schijnende “sociocratie” begrepen en gerealiseerd kan worden.

      Welnu, al deze dingen hadden in de sociale sectie besproken, ontwikkeld en uitgewerkt kunnen worden om de werkgebieden en de Vereniging te bevruchten. In plaats daarvan werd, in 1994 het zg, vier punten werkplan van de aftredende voorzitter van boven op de open beleidsdagen “geplakt” dat van toen af aan het beleidskader vormde waarbinnen de discussie zich verder mocht bewegen. Zoals ik reeds in de Verenigingskring uiteengezet heb en in de notulen daarvan na te lezen is,  en in de nieuwe inleiding op “Vormgeven of beheren” verder zal uitwerken, is deze manier van kadervorming een typische beheerstechniek die voor het levende proces van spirituele en sociale vormgeving in de Vereniging dodend werkt. Inderdaad was het toen ook snel met de toch redelijk goed begonnen beleidsdagen afgelopen.

      Al deze gepresenteerde voorvallen zijn slechts symptomen voor wat achter de schermen gaande is en waarop o.a. Peter van Heyst naar verwijst met zijn synopsis “Ernst van de situtatie binnen de Anthroposofische Vereniging” van 20 mei 1996 “19 maanden vóór 1998 (3´ 666) het getal van Sorat, de Zonnedemon, de al-vernietiger, de strijder tegen Christus!” Er  is in werkelijkheid een ik-vernietigende strijd gaande tegen de Anthroposofische Vereniging als schaal voor de inwoning van de anthroposofische beweging, een geestesstrijd die zijn hoogtepunt volgens Rudolf Steiner in 1998 zal bereiken. Alleen een levend anthroposofisch sociaal lichaam kan  Anthroposofia aantrekken. Zelfs Rudolf Steiner als een der hoogste ingewijden was en is alleen daartoe niet in staat; daarom vertrouwde hij ons ( de wereld) bij de hergeboorte en doop van de Anthroposofische Vereniging de ‘principes’ toe en betoonde hij dat het er om ging deze te realiseren.  De graal is daarmee op aarde gekomen, wij hoeven haar zoals het wiel steeds niet opnieuw uit te vinden, maar haar te hoeden en te beschermen. (Zie “Beschaving en bescherming”) Te verkondigen dat de Anthroposofische Vereniging nieuwe sociale vormen en structuren behoeft, is daarom verkapte arrogantie en onwetendheid. En te zeggen, zoals verleden zaterdagavond op de Reehorstbijeenkomst over de omstulpingsgedachte van Zeylmans, dat de Anthroposofische Vereniging en de anthroposofische beweging elkaar allang niet meer “dekken” is een doodvonnis over het voortbestaan van de Kerstbijeenkomst uitspreken. Immers, de Kerstbijeenkomst was het door Rudolf Steiner voltrokken sociaal-organische, koninklijke  huwelijk tussen Vereniging en beweging. Overal waar gescheiden zg. anthroposofische werkgebieden ontstaan en opereren, vallen deze vanwege een te geringe geestelijke (anthroposofische) identiteit ten prooi aan Soratische invloeden. (Zie bv. de ondergang van de Zeylmanskliniek).

      Welnu om terug te komen op de aan het begin gestelde vraag naar mijn verwachtingen voor de komende jaarvergadering. Gelet op het hier naar voren gebrachte zijn die niet hoog. Wat ik hoop is dat er een wending in de neergang komt, dat er intussen genoeg leden door de golven der gebeurtenissen wakker zijn geschud en de Parzival-vraag stellen: “Oh Vereniging, wat deert je?” opdat degene, zoals Wolfram von Eschenbach zegt, die Lazarus deed herrijzen Zijn Ik-versterkende, d.w.z. troostende krachten onder ons kan doen toestromen.

 “Schoon schip maken”

 

De onmiddellijke aanleiding tot het schrijven van dit voorstel was de brief van Secretaris Roel Munniks van 28 maart jl. aan H.S. Heslinga, met name de verrassende interpretatie van de laatste zin van de gewraakte advertentie van 23 februari die daarin wordt gegeven en die aan de hele zaak een belangrijke wending geeft. Want deze nieuwe uitleg valt nauwelijks te rijmen met wat het bestuur hierover in zijn toelichting van 7 maart jl. verklaard: “ Wij willen als bestuur duidelijk stellen dat deze uitspraken, die in het werk van Rudolf Steiner verspreid voorkomen, in deze tijd niet meer te verdedigen zijn. Tegenwoordig worden zij zonder meer als racistisch opgevat.” Over welke uitspraken het bestuur hier nu precies heeft, is ondanks meerdere brieven van H.S. Heslingaen nog steeds niet duidelijk geworden, zodat het inderdaad onmogelijk datgene te doen wat het bestuur aanraadt, namelijk  een eigen oordeel hierover te vormen! Hoe het ook zij, een twee sporen beleid in die zin dat naar de buitenwereld toe de indruk blijft bestaan als zouden bestuur en leden afstand genomen hebben van de rassenleer van Rudolf Steiner, terwijl intern de indruk nu gewekt wordt dat slechts afstand genomen wordt van diegenen in de maatschappij die menen dat er bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer, moet absoluut vermeden worden.  Dit dubbel gezicht behouden en niet corrigeren zou namelijk in strijd zijn met de door Rudolf Steiner tijdens de Weihnachtstagung voltrokken vereniging van het exoterische (Anthropo-sofische Vereniging) en het esoterische (anthroposofische beweging). Het zou bovendien de bij vele critici levende mening als zou deze eenheid van het naar binnen en naar buiten treden al eigenlijk sinds de dood van Rudolf Steiner niet meer bestaan, versterken. In de rotsvaste overtuiging dat daarom deze voor het christendom kenmerkende eenheid van mysterie en openbaring in al het reilen en zeilen van de Anthroposofische Vereniging, wil ze haar oorsprong en bestemming niet verloochenen, duidelijk tot uitdrukking dient te komen, bestaat nu de dieper liggende motivatie tot “Tekst en uitleg”. Zie ook de noot achteraf en het “Willehalm Instituut Nieuws” van 9 april.

 

De Algemene Ledenvergadering als hoogste orgaan van de Anthroposofische Vereniging in Nederland is op Pinksteren, het feest ter bevrijding van de menselijke geest, op 24 en 25 mei weer bijeengekomen; zij heeft zich bezonnen op de golven van de gebeurtenissen der laatste maanden, en heeft ten einde het Verenigingsschip weer op koers te brengen, het volgende vastgesteld:

      I

De reeks voorvallen en namen zijn enigszins bekend: Op 19 februari jl. verspreidt Toos Jeurissen haar brochure “Uit de Vrije School geklapt”[5], waarin zij eist dat “men zich van de racistische concepten van Steiner expliciet, publiekelijk en consequent dient te distantiëren, zodat ze als ballast kunnen worden afgeworpen.“ Op diezelfde dag zendt de Humanistische Omroepstichting haar documentaire “Racisme met charisma” in het programma “Het voordeel van de twijfel” uit, waarin Bram Moerland de anthroposofen “adviseert” zich publiekelijk van Rudolf Steiners rassenleer  te distantiëren, “anders blijft het hen tot in  lengte van dagen  achtervolgen.” De eerste stuurman, vice-voorzitter Christoph Wiechert doet een moedige, maar naïeve poging Rudolf Steiner te verdedigen (“vitaliteitsoverschotten bij Ajax”, etc.), waardoor hij echter tussen wal en schip zal raken.  De volgende dag dringt ook een door Joop Lahaise van het Anti Discriminatie Overleg onderschreven persbericht “Kinderen niet naar Vrije School” aan om “afstand te nemen van de Steineriaanse rassenleer”, waaraan dan de volgende dag namens de Bond voor Vrije Scholen Helmut Renesse gehoor geeft; deze eindigt zijn persbericht met: “Voorzover bij Rudolf Steiner sprake is van een rassenleer nemen de Vrije Scholen daar uitdrukkelijk afstand van.”  Inmiddels is dit thema bijna tot het gesprek van de dag geworden, de kranten staan er bol van en enkele ongeruste ouders halen hun kinderen al van de Vrije School af. In verdere  pogingen de storm te luwen, plaatst dan op 23 februari het bestuur van de Anthroposofische Vereniging namens zichzelf - zonder voorkennis en instemming van de Algemene Ledenvergadering - een advertentie in de landelijke dagbladen, waarin het de situatie betreurt “die is ontstaan na de uitspraken van haar (sic) vice-voorzitter,” en ook eindigt met een zelfde zin: “Voorzover bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer nemen wij daar uitdrukkelijk afstand van.” 

II

Het Verenigingsschip lijkt daardoor in wat kalmere wateren te komen, maar nu slaat echter een deel van de bemanning aan het muiten, die het geheel oneens is met de aangewende koers. Zij vrezen dat met de overboord geworpen ballast het schip bij sterke windkracht op hoge zee zal kapseizen en zinken. Want bij vele opvarenden is de verontruste indruk ontstaan als zou met name door de laatste zin  bedoeld zijn dat er bij hun hoog in het vaandel geheven schipper Rudolf Steiner, resp. in de door hem vertegenwoordigde anthroposofie, sprake zou kunnen zijn van een mensminachtende rassenleer of racistische opvattingen en uitdrukkingen. Dit leidde bij een 13 tal muiters, die ook hun eerste stuurman in bescherming hadden genomen en zich aaneengesloten hadden tot een ad hoc initiatiefgroep, ondersteund door zo’n 80 bemanningsleden, tot het oproepen van een “alle hens aan dek,” of te wel een extra ledenvergadering op 30 maart (in de Jaarbeurs te Utrecht) en wel om aldaar de volgende motie in te dienen: “De Algemene Ledenvergadering stelt vast dat het bestuur niet bevoegd was tot de publikatie van de stellingname gedaan per advertentie in de dagbladpers op 23 februari jl.”. De initiatiefgroep stelde zich namelijk op het volgens hun ijzersterke standpunt dat door de laatste zin van de bewuste advertentie afbreuk gedaan werd aan de grondslag en doelstelling van de Anthroposofische Vereniging in Nederland die in haar statuten als volgt verwoord zijn: “De Anthroposofische Vereniging in Nederland is een vereniging van mensen, die het zieleleven in de mens individueel en in de menselijke samenleving wil ontwikkelen op grondslag van de door Rudolf Steiner vertegenwoordigde geesteswetenschap, de anthroposofie.” (art. 2) en “De vereniging stelt zich ten doel het bestuderen, beoefenen, en verbreiden van deze geesteswetenschap.” (art. 3). Alvorens dus de stellingname aangenomen kan worden dat deze door Rudolf Steiner vertegenwoordigde geesteswetenschap een rassenleer behelst en vervolgens daarvan (overigens vanzelfsprekend) uitdrukkelijk afstand genomen wordt, zouden derhalve eerst deze grondslag en doelstelling moeten worden gewijzigd, wat echter statutair niet mogelijk is: “artikel 2 kan niet gewijzigd worden.”  (§ 4, art. 19 “Statutenwijziging”). Het bestuur daarentegen stelde bij monde van zijn jurist Jaap Sijmons, dat als zijnde “belast met de leiding van de vereniging en bevoegd tot het sluiten van alle overeenkomsten, hoe ook genaamd” (art.11) het bestuur wel degelijk de statutaire bevoegdheid heeft namens zichzelf advertenties te plaatsen. Dit argument legde dus op deze formele algemene bevoegdheid een groter gewicht dan op de inhoudelijke stellingname van de concrete advertentie. Het bestuur gaf weliswaar toe met de laatste zin niet geheel tevreden te zijn, maar liet deze toch staan.

      Na de stemming bleek dat 1167 van de 1508 aanwezige leden de motie afgewezen hadden en daarmee de bevoegdheid van het bestuur in dit geval bevestigden, hoewel ook de indruk bestond dat een groot aantal leden diep ontevreden waren met de manier waarop het bestuur met deze bevoegdheid was omgegaan. Hoe deze onvrede precies verdeeld was, werd niet meer duidelijk omdat de initiatiefgroep zijn tweede motie, die van wantrouwen tegen het bestuur, inmiddels ingetrokken had.  Wat nu echter de onvrede en verontrusting bij vele leden nog vergrootte was het feit dat voorzitter Paul Mackay, zonder op het laatste agendapunt “hoe nu verder?” in te gaan, de extra ledenvergadering voortijdig afsloot en kort daarna het bestuur, weer zonder voorkennis en instemming van de leden, een persbericht het daglicht liet zien dat inhoudelijk niet de essentie weergaf wat zich zojuist afgespeeld had. In plaats van namelijk te melden dat de Algemene Ledenvergadering door het afwijzen van de motie besloten had dat het bestuur wel bevoegd was tot de ter discussie staande stellingname m.b.t. tot het werk van Rudolf Steiner in de advertentie, liet het persbericht versluierd weten dat ingestemd zou zijn “met het feit dat het bestuur op 23 februari een advertentie publiceerde” en dat in de motie gevraagd zou zijn “het plaatsen van de advertentie af te keuren.” Na het weergeven van de bewuste advertentie sloot het persbericht met de mededeling dat “op korte termijn een werkgroep in het leven zal worden geroepen die onderzoek gaat doen naar Rudolf Steiners uitspraken over rassen.”[6] Hiertoe tekenden enkele leden ernstig bezwaar, omdat hier eerst afstand wordt genomen van een mogelijke rassenleer in de anthroposofie en pas daarna een onderzoek wordt ingesteld in plaats van juist andersom. Tot overmaat van ramp viel het “voorzover” in de laatste zin van de advertentie van 23 februari door een fout in de bewerking van het ANP weg, zodat leden op zondagmorgen 31 maart op de NOS teletekst pag. 105 en de daarop volgende ochtend in de Volkskrant en andere bladen tot hun schrik en verbazing o.m. voorgeschoteld kregen: “De leden van de Anthroposofische Vereniging hebben zich gedistantieerd van de rassenleer van Rudolf Steiner” en alweer de advertentie van het bestuur genoemd werd “waarin afstand genomen werd van Rudolf Steiners racistische opvattingen.“

III 

Wat nu echter aan deze zaak, die zonder meer “anthroposofie in het geding” genoemd kan worden, een verrassende wending gegeven heeft en waardoor het danig in nood verkerende vereningsschip  toch nog  gered zou kunnen worden met zicht op een koers naar een veilige haven, was de inmiddels intern bekend geworden openbaring  van het bestuur dat het eigenlijk helemaal geen afstand van een mogelijke rassenleer bij Rudolf Steiner had genomen, maar alleen van diegenen in de maatschappij die menen iets dergelijken in de anthroposofie te onderkennen! Dit schreef namelijk secretaris Roel Munniks op 28 maart als antwoord op een herhaalde vraag van het lid H.S. Heslinga naar de precieze opgave van inhouden in Rudolf Steiners Gesamtausgabe van zo’n 330 werken, waarvan het bestuur afstand neemt: “Met de laatste zin in de door ons geplaatste advertentie hebben wij niet iets bedoeld wat ons inziens uw vraag rechtvaardigt. Waar het ons om gaat is slechts serieus te nemen dat er in de maatschappij de mening is ontstaan dat er bij Rudolf Steiner sprake is van een discriminatoire rassenleer. De artikelen van Wolfgang Weihrauch en Wolfgang Schad [7] maken duidelijk waarom deze mening zich heeft kunnen vormen. Waar wij toe willen oproepen is dat iedereen zich in vrijheid een mening over de uitspraken van Rudolf Steiner moet kunnen vormen, waarbij wij niet uitsluiten, dat men daar, nadat de rassenwaan van de tweede wereldoorlog over Europa gewoed heeft, een vorm van rassenleer in onderkent.[8] Naar die mogelijkheid verwijst de laatste zin in onze advertentie.” Wat dus aan deze door het bestuur achteraf als ongelukkig toegegeven formulering ten grondslag lag en wat inhoudelijk op de extra ledenvergadering van 30 maart niet duidelijk werd,  was klaarblijkelijk de erkenning dat:

      1. Er sinds ruim 10 jaar in het binnen- en buitenland meer of minder naïeve pogingen gaande zijn om met beschuldigingen en/of insinuaties van vermeend racisme en zelfs fascisme Rudolf Steiners naam van zijn werk, waartoe ook de Anthroposofische Vereniging mede behoort, te scheiden en daardoor te ondermijnen;

      2. Deze aantijgingen zodanig greep kregen op de publieke opinie dat daardoor de activiteiten van vele van Rudolf Steiners leerlingen en hun op de anthroposofie gebaseerde instellingen in de samenleving, met name de Vrije Scholen, in een toenemend kwaad daglicht kwamen te staan en het gevaar bestaat dat dit werk op den duur zelfs geheel onmogelijk wordt gemaakt;

      3. Gelet op die crisissituatie het nodig was om duidelijk te stellen dat van de gegrondheid van door vooroordelen, emoties en vooringenomenheid  gekleurde interpretaties van het werk van Rudolf Steiner geen sprake is en daarom uitdrukkelijk daarvan afstand dient te worden genomen. Anthroposofie is de individuele bewustwording van het universele mens-zijn en kan daarom al niet racistisch zijn.  Als de beginnende hereniging van de sinds de voorchristelijke mysteriën der oudheid noodzakelijk uiteengevallen gebieden der kunst, wetenschap en religie is anthroposofie gebaseerd op een kentheorie die uitgaat van het principe der onvooringenomenheid.[9] En in de door Rudolf Steiner aan de leden tijdens de heroprichting van de Anthroposofische Vereniging in 1923 te Dornach bij Bazel, Zwitserland toevertrouwde ‘principes’[10] wordt o.m. gesteld dat van deze volkomen openbare vereniging “iedereen zonder onderscheid van natie, stand, religie en van wetenschappelijke of kunstzinnige overtuiging lid kan worden, die in het voortbestaan van zo’n institutie zoals het Goetheanum in Dornach als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap dat is, iets gerechtvaardigds ziet.” 

 

 

IV 

Het bovenstaande was dus de eigenlijke bedoeling van deze misleidende laatste zin in de gewraakte advertentie van 23 februari 1996. Wij verontschuldigen ons voor de geestesnood, de zielesmart en het ongemak die door dit  misverstand bij vele leden van de Anthroposofische Vereniging alsook bij niet-leden en oud-leden  teweeg zijn gebracht. Bewustzijnshoudingen en uitingen van zich anthroposoof noemende, maar niet in die geest handelende personen zullen wij als zodanig trachten te doorgronden, maar zijn echter geheel voor hun eigen rekening.

      Wij hopen, maar verwachten nu evenwel niet, dat met deze verklaring de verbinding van Rudolf Steiner met wat voor discriminerende, racistische of fascistische opvattingen dan ook, voor eens en altijd uit de wereld geholpen is. In ons streven als vereniging de ‘principes’ van Rudolf Steiner te verwezenlijken als de sociaal-organische vorm voor de modernste gemeenschap die er ter wereld kan zijn[11], staan wij  open voor terechte en opbouwende kritiek; met beoordelaars daarentegen die zich niet de nodige kennis van de anthroposofie als geesteswetenschap eigen hebben gemaakt zoals vermeld in § 8 van de ‘principes’, heeft het echter geheel geen zin inhoudelijk in discussie te treden.  Mochten hier en daar de bekende aantijgingen weer opduiken, zullen wij het echter als vrijheidsplicht beschouwen deze te ontmaskeren voor wat ze immers zijn: meer of minder goed bedoelde pogingen, die dan direct of door de tegenstanders gebruikt worden om de zo broodnodige vooruitgang van de mensheid naar een wereldvrede in vrijheid, gelijkheid en broederschap door een nieuw beschavingsprincipe[12] te belemmeren. Wij zullen tevens in dit verband er niet voor terugschrikken zo nodig juridische stappen te ondernemen om het geesteswerk van Rudolf Steiner  te beschermen.[13]

R. J.  Kelder/ M. van der Tak

 

Noot:  De verdere geesteswetenschappelijke onderbouwing van dit voorstel ligt, natuurlijk afgezien van het geschreven werk van Rudolf Steiner zelf, o.m. in het filosofisch-anthroposofische werk van Herbert Witzenmann (1905-1988), voormalig bestuurslid in Dornach en leider van de secties voor de jeugd en de sociale wetenschap aan het Goetheanum. Witzenmanns levenswerk stond in het teken van een opdracht die hij persoonlijk van Rudolf Steiner kreeg om de filosofische, met name kentheoretische grondslag van de anthroposofie verder uit te werken. In die zin hangt het onderhavige voorstel nauw samen met een aanbeveling aan de komende Algemene Ledenvergadering  om dit werk op zijn juiste geesteswetenschappelijke waarde te schatten en zodanig te bevorderen. Enkele geschriften uit dit werk zijn hier in de voetnoten reeds genoemd.    

 



[1]Tijdens de bespreking van deze toen nog statuten genoemde ‘principes’ op 27 december 1923 zei Rudolf Steiner: “Het centrale bestuur zal als zijn opgave slechts de realisatie van de statuten hebben; het zal alles moeten doen wat in de richting van de realisatie van de statuten ligt. En  daarmee is een grote vrijheid gegeven. Maar tegelijk weet men ook wat men aan dit centrale bestuur heeft, want men heeft de statuten en kan daaruit een volledig beeld verkrijgen wat het bestuur ooit zal doen. Daardoor is ook de mogelijkheid geschapen overal op reële grond te staan waar zulke vereniginmgen ontstaan zoals bijvoorbeeld de Goetheanum Bouwvereniging. En het zal in de volgende dagen de opgave zijn om tussen het bestuur, dat zich gevormd heeft, en de Goetheanum Bouwvereniging de (daarmee) corresponderende verhouding te bewerkstelligen.” (R. Steiner, Die Weihanachtstagung... GA 260, blz. 101/102). Hoewel Rudolf Steiner hier van de taak van het centrale bestuur in Dornach spreekt, is het duidelijk dat dit ook voor het bestuur van de landelijke verenigingen geldt, daar deze volgens de ‘principes’ werkgroepen op plaatselijk gebied zijn, die hun eigen statuten kunnen opstellen; statuten die  natuurlijk niet in strijd met de ‘moederstatuten’ mogen zijn, omdat dan deze werkgroepen geen anthroposofische vormgeving meer bezitten en dus niet meer aan de sociaal-organische voorwaarde voldoen om de anthroposofische beweging te verzorgen. Ik heb hier overigens ook de twee laatste zinnen in dit citaat genoemd, omdat ze indirekt bij de taakomschrijving van het bestuur behoren om op grond van de ‘principes’ de juiste verhouding tot de anthroposofische instellingen in het algemeen te scheppen, iets dat tot nu toe zowel in Dornach alsmede hier te lande (de kwestie De Reehorst en de Vrije Hogeschool) niet gelukt is. Dit hangt samen met de zg. statutenkwestie van 8 februari 1925 waarover nauwelijks meer dan een doofpotbeleid is gevoerd. 

[2]Lezers van het tijdschrift “Schouwplaats” (Nr. 1, 1991 ISSN 0926-258X) zullen zich wellicht Hagnauer herinneren. In het artikel “Schouwplaats Goetheanum” van Christiaan Eremos wordt daarin bericht dat deze optrad na mijn redevoering op de jaarvergadering 1991 in Dornach om mijn stelling te weerspreken dat wat de “Filosofie van de vrijheid” is voor de individuele  mens, de ‘principes’ zijn voor een vrije gemeenschap met het argument dat een dergelijk oerbeeld van sociaal-organische vormgeving niet bestaat, omdat een daaruit voortvloeiende gemeenschap niet een vrije zou zijn. Reeds toen toonde hij de ‘principes’ niet begrepen te hebben, de “Filosofie” ook niet, want die kan volgens dezelfde redenering ook niet bestaan. Over de merkwaardige argumentatie die dit keer Hagnauer gebruikte om de ‘prinicpes’ over boord te gooien en andere aspekten van zijn betoog, zal de in dit najaar verschijnende derde editie van “Schauplatz Goetheanum” worden bericht.

[3] Zie het artikel “Schouwplaats Driebergen/ Zeist - Over drie vragen een een voorstel aan de Algemene Ledenvergadering van de Anthroposofische Vereniging  in Nederland  op 18 mei 1991” in “Schouwplaats” (1991, ISSN 0926-258X), het tijdschrift van het Willehalm Genootschap (in ‘eeuwige’ wording),  de bijlage tot de “Mededelingen van het Willehalm Instituut” nr. 1 van 28 mei 1992 alsmede verschillende rondbrieven en discussienota’s die sindsdien door het Willehalm Instituut (Winst) zijn uitgegeven.

[4] Deze luidt als volgt: “Alle publikaties van de Vereniging zullen openbaar zijn, zoals dit ook bij andere openbare verenigingen het geval is. In deze openbaarheid zullen ook de publikaties van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap geen uitzondering vormen: toch behoudt de leiding van de school zich het recht voor, dat ze bij voorbaat de gegrondheid van elk oordeel over deze geschriften bestrijdt, dat niet op de scholing gefundeerd is waaruit ze zijn voortgekomen. Ze zal in dit opzicht aan geen enkel oordeel de rechtvaardigheid toekennen, die niet op passende voorstudies gefundeerd is, zoals dat immers ook in de erkende wetenschappelijke wereld gebruikelijk is. Daarom zullen de geschriften van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap de volgende aantekening dragen: “als manuscript voor de leden van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap, klasse ... gedrukt. Er wordt niemand voor die geschriften een competent oordeel toegestaan, die niet de door deze school geldend gemaakte voorkennis door haar of op een door haarzelf als synoniem erkende wijze, heeft verworven. Andere beoordelingen worden in zoverre afgewezen, dat de schrijvers van de betreffende geschriften zich met geen enkele discussie hierover inlaten”. Geciteerd uit Herbert Witzenmann, “De principes van de Algemene Anthroposofische Maatschappij “ (Werkvertaling, Willehalm Inst. 1990, p. 59; uitverkocht, nieuwe uitgave in voorbereiding). 

[5]Baalprodukties, Sittard (ISBN 90-802315-5-X). Deze brochure berust op het “wetenschappelijk onderzoek” van G. Zonderveld en E. van der Tuin, die “de verwevenheid van antroposofie met racisme aan het licht bracht” en is gemotiveerd door het “filosofisch inzicht” van B. Moerland. Reeds op de eerste paar bladzijden worden Rudolf Steiner zg. racistische uitspraken in de mond gelegd. Bij een latere versie zal op deze brochure nader worden ingegaan; wat hier anticiperend als conclusie gezegd dient te worden is dit: iedereen die de grondlegger van de anthroposofie van racisme beschuldigt weet niet waar hij of zij het over heeft. Elke uitspraak van Rudolf Steiner in dit verband valt wel degelijk te verdedigen. Zijn uitspraak b.v. dat wanneer zwangere vrouwen in een vroeg stadium oersaaie Negerromans lezen, mullatten kunnen baren, heeft niets met racisme van doen (je zou de huidskleur ook om kunnen draaien), maar wil aan de hand van een radicaal voorbeeld aantonen de invloed die de geest op de materie kan hebben.

[6] Deze werkgroep heeft een taak die eigenlijk binnen het domein van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap ligt, namelijk in geestelijke vrijheid onderzoek verrichten, dat dan door de Anthroposofische Vereniging  bevorderd kan worden. Als zodanig is dit een gouden kans om door het te publicerende onderzoeksresultaat deze ondergesneeuwde Hogeschool in de buitenwereld een gezicht te geven. Tevens dient er mee begonnen worden om de reeds bestaande Vrije Hogeschool in Driebergen om te vormen tot een afbeelding van datgene wat Rudolf Steiner als Freie Hochscule heeft gesticht, een idee dat reeds met rector C. Zwart ooit in de Ontwarringsgroep werd besproken ...

[7] Zie het tijdschrift Flensburger Hefte  “Anthroposophie und Racisme” 6/93, nr. 41 en een speciale uitgave van de Mitteilungen van de Anthroposofische Vereniging in Duitsland “Geistige Individualität und Gattungswesen - Anthroposophie in der Diskussion um das Rasseverständnis”. Zie ook de artikelen van het Nederlandse driegeledingstijdschrift Driegonaal dat zich al zo’n 10 jaar met dit thema bezighoudt, en waarvan onlangs een extra editie “(Anti) Racisme versus Anthroposofie - een bijdrage tot oordeelsvorming” is verschenen. Opvallend daarbij is dat het bestuur in zee is gegaan met de bovengenoemde Duitse anthroposofen, die toch eerder de neiging hebben zich te willen verontschuldigen voor bepaalde “racistische” opvattingen van Rudolf Steiner “die niet meer te verdedigen zijn”, dan hun in dit opzicht meer standvastige Nederlandse collega’s van Driegonaal.    

[8] “Oh irony of ironies! “Dat juist datgene wat destijds als enige werkelijk doortastende impuls deze door de zelfvernietigingsimpuls van Middel-Europa veroorzaakte rassenwaan had kunnen weerstaan, maar wat door de vroegtijdige dood van Rudolf Steiner (1925) en de daarop volgende interne strijd en verdeeldheid niet   lukte, namelijk de anthroposofie, nota bene nu (b.v. onlangs in de Groene Amsterdammer) verguisd wordt als mogelijke leverancier voor de aan deze waanzin ten grondslag liggende ideologie!

[9]Zie o.a. Rudolf Steiner, Wahrheit und Wissenschaft - Vorspiel einer “Filosofie der Freiheit” (GA 3, 1892)  en Herbert Witzenmann, Die Voraussetzungslosigkeit der Anthroposophie - Eine Einführung in die Geisteswissenschaft Rudolf Steiners (Stuttgart, 1986)

[10]Hiermee worden de oorspronkelijk uit 15 artikelen bestaande statuten van de heropgerichte Anthroposofische Vereniging bedoeld, die later volgens een indirecte overlevering van Rudolf Steiner ‘principes’ moesten worden genoemd. Toch zijn dit volgens hem eigenlijk statuten noch principes, maar “een beschrijving van wat mensen in een puur menselijke samenleving  - als Anthroposofische Vereniging  - zouden willen volbrengen.”  Daarvan legden destijds de bijna 800 uit alle windstreken bijeengekomen persoonlijkheden op de historische “bloedheuvel” van Dornach (in 1499 vond  daar de beslissende slag tegen de Habsburgers plaats voor de onafhankelijkheid van het  Zwitserse Eedgenootschap) samen met de Goetheanumleiding in artikel 3 der ‘principes’ de volgende getuigenis af: “De in het Goetheanum beoefende anthroposofie leidt tot resultaten die voor ieder mens zonder onderscheid van natie, stand of religie als impuls voor het geestelijke leven dienen kunnen. Ze kunnen tot een werkelijk op broederlijke liefde gebaseerd sociaal leven leiden. Het zich eigen maken van de anthroposofie is niet gebonden aan een wetenschappelijke ontwikkelingsgraad, maar slechts aan het onbevangen mensenwezen. Haar onderzoek en de deskundige beoordeling van haar onderzoeksresultaten zijn echter onderworpen aan de geesteswetenschappelijke scholing, die stapsgewijs te verwerven is. Deze resultaten zijn op hun manier net zo precies als de resultaten van de ware natuurwetenschap. Indien ze op dezelfde wijze  algemene erkenning krijgen, zullen ze op alle levensgebieden een zelfde vooruitgang brengen als deze, niet alleen op geestelijk maar ook op praktisch gebied.” Zo’n 72 jaar na datum moet nuchter vastgesteld worden dat de anthroposofische onderzoeksresultaten nog steeds niet een zodanige erkenning hebben gekregen; de anthroposofie is geen doortastende cultuurfaktor van algemeen belang geworden. Door ons opnieuw met de geest der ‘principes’ te vereenzelvigen hopen wij deze achterstand vooralsnog in te halen en het in dit licht schoon gemaakte verenigingsschip voorbij de donkere klippen van het derde millennium  te loodsen. 

 

[11] Zie o.m. Herbert Witzenmann, De principes van de Anthroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg  (Werkvertaling, Willehalm Instituut, Amsterdam 1990) en Beschaving en bescherming - De vragen van de moderne beschaving en de antwoorden van de principes van de Anthroposofische Vereniging  (Werkvertaling ,Willehalm Instituut, Amsterdam 1994)

[12] Zie o.m. Herbert Witzenmann, De Oergedachte - Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Anthroposofische Vereniging (Werkvertaling Willehalm Instituut, Amsterdam 1993) en Vormgeven of beheren /Rudolf Steiners sociale organica - Een nieuw beschavingsprincipe (Werkvertaling, Willehalm Instituut, Amsterdam 1995)

[13]In Hamburg heeft in de 80er jaren een anthroposoof L.A. Wilke met succes de zg. EAP (Europese Arbeiders Partij) aangeklaagd wegens smaad en daardoor bewerkstelligd dat deze partij hun verschrikkelijke, uit de lucht gegrepen aantijgingen tegen Rudolf Steiner en de anthroposofie moesten staken. (Zie Flensburger Hefte, Das Geheimnis der EAP, nr. 2, 1987)