PROLOOG

 

De Zwerver

 

Niet de Nachtwacht van Rembrandt van Rijn…”

 

Ondanks het feit dat Nederlanders begin september al herfst noemen is het nog altijd zomer. De tuin van het Amsterdamse Rijksmuseum is op deze late zomerse dag van 4 september 1997 bijna leeg.

                Op een bank bij de middeleeuwse poort zit een oude Engelse Cambridge-professor samen met een ongeveer even oud uitziende vrouwelijke collega. Hij pelt een ei en zij een sinaasappel. Uit een grote thermosfles schenken ze thee in plastic bekertjes. Vanuit de Stadhouderskade horen ze de cellomuziek van een gepensioneerde muziekdocente van het Amsterdam Conservatorium die op dit zaterdagmiddaguur een klein beetje wil bijverdienen. Tegenover voorbijgangers had ze geklaagd dat haar pensioen onvoldoende is om te overleven in deze prachtige stad van tulpen waar het leven van dag tot dag duurder wordt.

                “Ze speelt mooi,” oppert de hooglerares.

                De oude man zet zijn open hand achter zijn oor. “Wat?”

                “MOOIE MUZIEK!” schreeuwt zijn collega.

                De oude professor wuift de opmerking weg, trekt een chagrijnig gezicht en biedt haar een gepeld ei aan. “Alsjeblieft!”

                “Thank you very much! En jij dan!”

                De oude man laat nog een ei zien. “Ik heb er ook een.”

                Gelokt door de geur van het voedsel verlaten een stel wilde eenden een kleine fontein en komen dichter bij het oudere paar. De hooglerares maakt kleine stukjes brood om de eenden te voeren.

                “Niet doen,” roept de professor. “Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat brood slecht is voor de vogels.”

                “Want in het brood zit zout en gist,“ voegt de oude dame toe.

                “Zo is dat.”

                “Maar weet je,” glimlacht de oude dame, “wat voor de vogels nog erger is.”

                “Nee!”

                “Honger!”

                De oude man haalt zijn schouders op. Hij pakt een zoutvaatje uit zijn zak en strooit wat zout uit over zijn ei. “Wil je ook wat?”

                “Nee! Hartelijk dank! Mijn nieren, weet je. Zout heeft mijn huisarts verboden.”

                “Ah! Die jonge ongezouten intellectuelen. Wat kan ons nog gebeuren op deze leeftijd? Zout erop, vrouw!”

                De oude dame neemt het zoutvaatje aan en strooit wat zout op haar ei. “Onze jongeman is er nog niet!”

                De oude man haalt een zilver klokje uit een zakje van zijn vest en opent het dekseltje. “We hebben nog vijf minuten.”


      *

Een nogal dikke, vijftigjarige Zwerver parkeert zijn fiets met aanhangwagen met daarin een twintigtal broden, een tiental lege bierflessen en een grote stapel oude kranten naast de bank van de Cambridge hoogleraren. “Mag ik naast jullie komen zitten!”

                “Nee!” roept de oude man.

                De zwerver pakt een brood en geeft het aan de vrouwelijke professor. “Misschien kan ik voor mijn plaats betalen.”

                De vrouwelijke professor neemt het brood aan. De professor pak het uit haar handen, geeft het terug aan de Zwerver en wijst naar een lege bank. “Young man, gaat u daar verderop zitten alstublieft.”

                De zwerver breekt het brood in grote stukken en gooit ze naar de eenden. “Daar op dat bankje is niet De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn.”

                “Dat interesseert ons niet! Alstublieft, ga weg,” schreeuwt de oude.

                De oude dame trekt aan de mouw van haar collega en fluistert: “Dat is hem!”

                De hoogleraar werpt een chagrijnige blik op de Zwerver. “Wat zegt u?”

                De Zwerver gaat naast hen zitten. “Nou dat zei ik. Daar op dat bankje is niet De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn.”

                De oude man kijkt vol ongeloof naar de Zwerver. Het wachtwoord is juist, maar hoe is het mogelijk dat ze deze vreselijk vieze, eigenwijze vent naar hen toe hebben gestuurd?

                “Maar waarom hebt u zich zo gemaskerd?”

                De Zwerver glimlacht. “Jullie hadden zeker een glad geschoren en elegant geklede patser verwacht. Wie zegt dat ik gemaskerd ben? Dit is mijn huidige status quo. Maar dat is natuurlijk niet jullie zaak. Oké! Vertel me, wat willen jullie weten, ik heb niet zo veel tijd. Weet u hoe veel van Gods vogels ik vandaag nog eten moet geven?”

                “Brood is niet goed voor vogels, “ zegt de hoogleraar boos.

                “In het brood zit te veel zout en gist,” voegt de hooglerares toe.

                De Zwerver wijst naar het brood in de trailer. “Dit is heilig brood zonder zout en gist,” grapt hij. “Het rijst vanzelf.”

                “Ooo!” stellen de Cambridge wetenschappers enigszins verbaast vast.

                De Zwerver staat op, gaat naar de aanhangwagen en pakt twee ronde broden en een groot stuk rosbief. Hij doet alles in een plastic tas en gaat terug naar de bank, waar hij weer plaats neemt en de tas aan de oude vrouw aanbiedt. “Hier is iets voor onderweg”.

                De oude dame accepteert de tas. “Dank u!”

                De oude man protesteert. “Hoe komt u daaraan?”

                “Gekregen van de duurste Amsterdamse winkel in de PC Hooftstraat,” zegt de Zwerver waarheidsgetrouw.

                “Dat snap ik niet!”

                “Dit is voor mijn Amsterdamse vogels en hongerige daklozen. De baas, bazin en hun dochtertje van die winkel zijn atheïsten, maar sinds ze mij hebben leren kennen zijn ze een klein beetje in God gaan geloven.”


          *

 

De professor haalt een stuk papier uit een versleten aktetas en geef het aan de Zwerver. “Hier.”

                De Zwerver bekijkt de krabbels en gesticuleert met zijn handen. “Sorry, maar ik kan die krabbels niet lezen in welke taal dan ook.”

                “Krabbels?!”

                “Handgeschreven letters!”

                De Cambridge wetenschappers kijken elkaar aan. “Hoe is het mogelijk…” zegt de professor.

                “…dat ze een ongeletterde persoon gekozen hebben om jullie te helpen,” voegt de zwerver  toe.

                “Ja!” zeggen beiden eenstemmig.

                “Dat gaan jullie vragen aan diegenen die jullie naar mij gestuurd hebben. Maar om verder geen tijd te verspillen, lees mij dat alstublieft voor.”

                De hoogleraar brengt zijn bril, die een beetje van zijn neus is gezakt, weer op de juiste hoogte. Hij schraapt zijn keel. “Hmm! Hmm!”

                “Staat dat daar?” grapt de Zwerver.

                De professor kijkt verbaast op. “Hmm! Begrijp ik niet.”

                “Dat! Hmm! Hmm!”

                De hoogleraar dreigt met zijn wijsvinger. “Young man! Wees beleeft.”

                De Zwerver blijft grappen maken. “Wat jongen? Ik ben al vijftig!”

                De professor maakt gebruik van de gelegenheid om de Zwerver te pesten. “Maar geestelijk lijkt u mij vijf.”

                De Zwerver lacht. “Dat hebt u goed gezien: geestelijk vijf maar fysiek vijftig. Dat betekent, lieve mensen, dat ik volgens Bijbelse normen recht van spreken heb. Kom op, alstublieft, lees het voor.”

                De oude man trekt zijn bril weer van de tip van zijn neus omhoog, schraapt zijn keel en leest:  “Help! Ze hebben me gekidnapt! Lady Di.”

                “Is dat alles?”

                De hoogleraar vouwt het papier op. “Dat is alles!”

                “Wat is uw mening,” vraagt de vrouwelijke professor.

                “Zijn die krabbels origineel?”

                “Natuurlijk niet!” schreeuwt de oude man.

                “Het is een fotokopie. Het origineel wordt bewaard in een kluis,” zegt madam professor.

                “Het origineel is geschreven met het bloed van Diana,” zegt de Zwerver, “en dan in een champagnefles gedaan en uit een jachtcabine in zee gegooid.”

                De professors kijken elkaar aan, het wordt doodstil. Na enige tijd vraagt de hoogleraar met een strenge stem, “Hoe weet u dat?”

                De Zwerver spreidt zijn handen en trekt een grimas. “Wat in Gods naam!?”

                “Dat! Dat de brief is geschreven met bloed en in een champagnefles in zee is gegooid.”

                “Ik maak een grapje, man.”

                “Dat is onmogelijk!” zegt de dame professor. “U noemde drie details die alleen bekend kunnen zijn bij de prinses dan wel bij diegenen die ons een broodje aap willen verkopen.”

                De Zwerver lacht. “Geloof me of niet. Ik maakte een grapje. En wat u denkt, kan mij niets schelen.”

                De oude man zegt met een enige dreiging in zijn stem, “Wij zullen dit alles rapporteren...”

                “…aan al uw MI’s van nul en mag God weten tot welk nummer nog aan toe,” voegt de Zwerver toe.

                “Zo is het!” zegt de dame professor.

                “Doet u maar. Rapporteer alles. Zijn we nu klaar?”

                Opnieuw kijken de Cambridge heer en dame elkaar aan. “Wat is uw mening?” vraagt de oude man.

                De Zwerver denkt na. “Wanneer is de fles gevonden?”

                “Eergisteren!” antwoordt de oude man.

                “Waar?”
                “In de buurt van Sardinië. Een verliefd paar was aan het zeilen in een klein bootje en zag per toeval hoe iemand een fles door het raam van een luxejacht gooide.”

                “En toen namen ze meteen ...”

                “Ja!”

                “Wie zijn zij?”

                “Staatsgeheim!”
                “Oké! U bent er zeker van dat het bericht met bloed is geschreven?”

                Beide Cambridge-wetenschappers knikken. “Honderd procent!” zegt de oude man.

                “Diana’s bloed!?!”

                De wetenschappers kijken elkaar aan. “Dat weten we niet!” zegt de oude dame.

                “Check ‘t!”

                De wetenschappers grinniken. “Dat is niet zo eenvoudig,” zegt de professor.

                “Smiley people kunnen alles,” zegt de zwerver spottend.

                De oude dame lacht. “Alleen in Engelse spionageromans. Onze handen hier zijn gebonden.”

                “De boodschap is gevonden,” zegt de Zwerver verder, “in een Don Pérignon-fles.”

                “Hoe weet u dat nou?” schreeuwt de hoogleraar.

                “Uw legendarische 007 dronk dat gif altijd.”

                “Doe niet zo raar!”

                De oude dame maakt notities in een kleine notitieboekje. “Dit is het vierde ding…,” zegt ze.

                “…dat kunnen alleen zij weten die de brief geschreven hebben, of onze lieve ‘wijlen’, moge God haar ziel bewaren, prinses,” voegt de zwerver toe.

                De professor zwaait met zijn wijsvinger. “Zo is dat.”

                “En wat drinkt u?” vraagt de hooglerares.

                “Gewoon water uit de kraan.”

                “Vertel dat aan iemand anders,” grimt de oude man. Hij wijst naar de aanhangwagen. “Hoe komt u dan aan zo vele lege bierflesjes in uw ‘Rolls’?”

                “Hahaha! Deze flessen verzamel ik hier en daar tegen statiegeld.”

                De hoogleraar schraapt zijn keel. “Hmm! Hmm! Oké. Vertel ons alstublieft hoe u wist dat de boodschap in een Don Pérignon-fles zat.”

                “Nou mensen! grapt de zwerver. “Hebben ze u niet verteld dat ik helderziende ben?”

                “En ook dat zullen we …” zegt de dame professor.

                “…rapporteren.”
                “Zo is dat.”

                De zwerver richt zijn wijsvinger naar een halfopen venster op de eerste verdieping van het Rijksmuseum, waar de museumbibliotheek is gevestigd. “Dat is niet nodig. Diegenen die u gestuurd hebben volgen ons gesprek.”

                Beide Cambridge-wetenschappers richten hun blik in die richting. Een kaal hoofd verdwijnt in de opening.

                “Wij zullen het toch allemaal rapporteren,” zegt de professor.

                “Alsjeblieft niet! Arme ik. Dan zullen ze weer me een slecht cijfer voor mijn gedrag geven en dan zal ik echt een Zwerver moeten worden.”

                De hoogleraren kijken elkaar aan en lachen. Na een tijdje wordt alles weer rustig.

                “Het mysterie kunt u onmiddellijk oplossen,” zegt de Zwerver, nu serieus. “Trek na of de brief geschreven is met Diana’s bloed.”

                De professor haalt zijn schouders op. “Dat is onmogelijk.”

                De Zwerver heft beide handen op. “Dan kan ik u niet verder helpen.”

                ”Vertel alstublieft, hoe wist u dat het auto-ongeluk plaats zou vinden,” zegt de vrouwelijke professor.

                De Zwerver staat op. “Uw topagenten snuiven te veel tijdens hun bezoeken aan Amsterdam en wanneer ze in slaap vallen lullen ze in plaats van dat ze snurken.”

                De oude man knikt. “Duidelijk! Maar dat betekent niet dat alles waar is wat ze zeggen.”

                “Waar rook is, is vuur.”

                De hooglerares spreidt haar handen. “Het kán niet waar zijn!”

                De Zwerver stapt op zijn fiets. “Wat?”

                “Dat Diana leeft!”

                “Wie ligt dan in het lijkenhuis?” vraagt de oude man.

                “Dat kunnen jullie natrekken.”

                De oude man wuift die opmerking weg. “Dat is niet nodig. Het ís Diana! Wij zijn alleen geïnteresseerd in wie het verkeersongeval heeft geënsceneerd.”

                De fietser met aanhanger maakt aanstalten om weg te gaan. “Dan vaarwel!”

                Beide hoogleraren staan op en roepen. “Please! Vertel ons iets meer.”

                “Alles op zijn tijd. Alles op zijn tijd. Haast u zich en trek na wie zich in die doodkist bevindt. Jullie hebben nog steeds twee dagen de tijd.”

                De Zwerver verlaat de tuin van het Amsterdamse Rijksmuseum.