Alischanz
W |
olframs bron, de Bataille d'Aliscans, bevat buiten
de titel niets, maar dan ook helemaal niets, wat ons bij het opsporen van
Wolframs slagveld van Alischanz van dienst zou kunnen zijn.
Wolframs beschrijving daarentegen laat er geen twijfel
over bestaan dat de lokalisering in de buurt van Arles juist is. Als Wolfram
von Eschenbach daadwerkelijk alleen op die bron was aangewezen, zou hij het
klaargespeeld hebben om op geheel eigen wijze deze topografisch zo weinig
informatieve Bataille d'Aliscans dusdanig aan te vullen dat de decor van
de twee geweldige veldslagen – die men volgens de "bron" net zo goed
in Catalonië als in de monding van de Gironde zou kunnen zoeken – onweerlegbaar
en eenduidig in de buurt van Arles in Zuid-Frankrijk te lokaliseren valt.
Afb. 9.
"De sarcofagen in Arles waar de tweede veldslag overheen woedde."
De doorslaggevende verwijzing
naar dit oord is het noemen van de sarcofagen die rondom het slagveld lagen,
waar in bepaalde fasen de tweede veldslag overheen woedde.
Wolframs verwijzing naar deze sarcofagen is door het Wolfram-onderzoek
ten onrechte niet op waarde geschat, doordat gezegd werd dat Wolfram wellicht
op de hoogte is geweest van de legende van de wonderbaarlijke doodskisten via
de berichten van een reiziger of door de Kaiser-Chronik (Keizerlijke
Kroniek). Het gaat echter bij dit doorslaggevend geografische detail niet om de
legende dat men 's morgens na de eerste veldslag alle gesneuvelde christenen in
sarcofagen begraven vond, maar om de heel concrete geografische indicatie dat
zulke sarcofagen op Alischanz verspreid lagen, en dat Wolfram in zijn
beschrijving van de tweede veldslag deze sarcofagen steeds noemt op het moment
dat de strijders – in verschillende fasen van het gevecht – precies over dat
veld heen stormden waar deze sarcofagen dwars door elkaar heen verspreid lagen.
Het
slagveld van Alischanz omvat meerdere delen die door Wolfram met berg,
helling, landouw, laagte (braakliggend terrein), heide, woud, sarcofagen, bron,
moeras, zoutmeer, Larkant, voorde en zee gekarakteriseerd worden. De
namen van al deze landschapsdelen zijn eenduidig geografische bepalingen. Het
landschapsdeel dat Wolfram herkenbaar maakt met de sarcofagen is slechts een
onderdeel van het grote slagveld. Het is dat gedeelte waarvan het hele slagveld
zijn naam heeft gekregen en dat vandaag de dag nog op de meter na nauwkeurig
meetbaar is, omdat archeologen door opgravingen de omvang van de antieke
necropolis "les Alyscamps" precies vastgesteld hebben.
Afb. 10. "Alles wat men hier in ogenschouw
neemt, zet de ziel aan tot melancholie…"
Wie ermee begint het slagveld van Alischanz met behulp
van Wolframs exacte aanwijzingen te reconstrueren kan het beste met dit
eenduidig bepaald grafveld aanvangen. De sarcofagen zijn echter niet meer op de
plek te vinden waar ze twee duizend jaar geleden door de Romeinen en later door
christenen neergelegd zijn, en waar ze in de 9de eeuw door
Hier komt men
aan op een vrij grote vlakte die genoemd wordt: de Elegische Velden, Alischanz
volgens het Provençaalse patois; ze liggen aan de oostkant van de stad Arles.
Alles wat men hier in ogenschouw neemt, zet de ziel aan tot melancholie en
serieus nadenken. Niet ver van de plek waar de meesterwerken van de [Romeinse
toneelschrijvers] Plautus en Terenz werden opgevoerd, is de aarde bezaaid met
antieke stenen doodskisten die, als door een aardbeving bedolven, chaotisch
door elkaar heen liggen…De wanorde waarin de doodskisten hier liggen is echter
niet het vernietigende werk van de natuurelementen, maar van menselijke
hebzucht. Roekeloze kerkrovers braken de deksels van een groot aantal van de
sarcofagen open en sloegen de buitendelen ervan kapot om de edelstenen te
bemachtigen waarvan ze dachten dat die er ingesloten waren…[1]
Wolfram beschrijft in zijn bericht over de veldslag –
waarin het hem niet om de doodskisten te doen is, maar om het karakteriseren
van de locatie – het precieze verloop van het gevecht, waaraan we kunnen ontlenen
hoe goed hij over deze streek ingelicht is. Bij een nauwkeurige beschrijving
van de veldslag hoort ook dat hij de rondliggende doodskisten niet vergeet, bij
voorbeeld (Wh. 386:2-7):
nu was
Matusaleses kint, Nu
kwam ook het kind van Matusales,
der minne gerende Josweiz, de minneridder Josweiz,
zorse komn.
des puneiz aanrijden.
Deze viel
was von
maneger storje starc. met
vele ruiterscharen aan.
beidiu heide
unde sarc Over
de heidenen en sarcofagen
wart getrett
al gelîche. stormden
ze heen.
of (Wh. 394:20-22):
ob der getouften särge Of
de sarcofagen der christenen
nu mit starken
huofslegn niet
door de harde hoefslagen
iht wohl
getretet werden megn? getroffen
zouden kunnen worden?
of (Wh. 437:20-24):
al über die
sarcsteine Dwars
over de sarcofagen heen
dâ die
gehêrten lâgen, waarin
de verheven doden lagen,
die ze himele
ruowe pflâgen, die
in de hemel rust hadden gevonden,
mit swerten an den furt gement werden vele heidense vorsten
wart manc
esklîr, der ungewent die
niet gewend waren om te vluchten
was daz er
fliehen solte. met
zwaarden in de voorde gedreven.
Men moet erkennen dat Wolfram met deze beknopte woorden –
overeenkomstig zijn exacte bekendheid met de plaatselijke omstandigheden – zegt
dat de beschreven fase van de veldslag zich op een grafveld afspeelt. Hij wilde
niet met zijn boven de bron uitgaande, uit de Kaiser-Chroniek geput
weten, pronken. Wolfram spreekt als een objectieve verslaggever die weet dat de
Esklire, die er niet aan gewend zijn om te vluchten, beneden bij de voorde op
de vlucht slaan en op deze speciale plek voorbij het grafveld gaan (afb. 10).
Het noemen van de doodskisten betekent niet meer of minder dan het noemen van
de voorde aan de overkant van de Larkant of het aangeven van de strijdkreten Ipern
en Arras van de Vlamingen, die luidkeels de vijand achtervolgen. Geheel
objectief en bewust schildert hij een bepaalde fase van de veldslag, en doet
dit met al de terughoudendheid van een goede verslaggever. Het doen en laten
van een "oorlogscorrespondent" is, zoals hij immers zelf zegt, een
zaak die alleen maar serieus kan worden genomen, indien alle fantasterij wordt
vermeden.
Aanknopend bij het laatste citaat (Wh. 437:20) zal nu
aangetoond worden hoe vanuit deze locatie een topografisch beeld van het
slagveld kan worden opgebouwd.
Afb. 11.
Ophaalbrug over het kanaal in Arles – Wolframs Larkant
De heidenen slaan op de vlucht. Ze bewegen zich in de
richting van hun schepen, dus naar het zuiden. Beneden het grafveld, bij de voorde
rijden ze door de Larkant. Hier zouden ze al gauw aan zee moeten komen, want
die was vanuit
Wie Wolframs nauwkeurigheid enigszins erkent, zegt tegen
zichzelf: Welnu, Wolfram zou wel eens gelijk kunnen hebben. Terramers vloot is
de Rhone opgevaren en ankert nu in kiellinie met het voorste gedeelte bij de
stadsrand van Arles aan de linker oever van de Rhone. Van kiel tot kiel ligt
daar een linie drie mijl lang. Van elke kiel naar de oever is een roeibootje
vastgebonden dat als aanlegsteiger dient. Deze vlootformatie komt absoluut
overeen met de manier van aanleggen in een rivierenstad. Aan zee zou men de
vloot niet op die wijze hebben kunnen ankeren. Alles blijkt juist, tot en met
de bewering dat de zee op deze plek ligt. Wie weet hoe trefzeker Wolfram uit
zijn woorden komt, kan met deze aanname echter nog steeds niet geheel tevreden zijn. Hij gaat zich verdiepen in de hydrologie van de Rhone en verneemt
dat vanwege het alluvium, rekening houdend met meerdere veranderingen van de
stroombedding, de monding jaarlijks met een gemiddelde van 30 meter naar zee
toe werd verschoven. 1150 jaar geleden – ten tijde van de veldslag in het
tweede decennium van de 9de eeuw – moet de open zee 1150 keer 30
meter oftewel 34,5 kilometer dichter bij Arles hebben gelegen. Dit was ongeveer
de plek waar volgens Wolfram het einde van de in kiellinie verankerde vloot
moet worden gelokaliseerd.
Of dit
precies klopt, kan vanzelfsprekend alleen aan de hand van de daadwerkelijk
aanwezige geologische verhoudingen vastgesteld worden. Vooreerst voldoet de
vuistregel van het gemiddelde jaarlijkse alluvium om tot de veronderstelling te
komen dat Wolframs aanwijzing in principe juist kan zijn: Terramer ankert aan
de monding van de Rhone. Op de plek waar destijds de Rhone in de Middellandse
Zee stroomde, heeft Terramer zijn schepen volgens de rivierenscheepvaart in
keillinie verankerd. De parallel aan de Rhone stromende Larkant vormt een natuurlijke
hindernis, waarachter Terramer stelling heeft genomen en de ankerplaats
verdedigd heeft (afb. 12).
Afb. 12.
"Bij de Larkant ankerde Terramer zijn vloot in keillinie."
Nu we weten dat
Als we te
weten komen dat tussen de Alpillen en de Rhone tot in de buurt van Arles er
destijds een moeras bestond, waar de heuvel van Montmajour als een eiland
bovenuitstak, dan begrijpen we Wolframs aanwijzing dat er onderweg over een
onbegaanbaar gebergte moest worden getrokken. De huidige wegen gaan door de
vlakte van de nu opgedroogde moerassen. De Romeinse wegen daarentegen gingen
over het gebergte heen, en ook
Afb. 13. "
Aan de andere kant van de Alpillen, naar Pitit Punt, gaf
alleen een smalle landtong – tussen dit moeras van Montmajour en de destijds
nog uitgestrekte Etang de Maugio of Etang du Comte, die met de huidige Marais
desséchés des Baux overeenkomt – toegang over land tot de "Stad der
Moerassen" zoals Arles destijds werd genoemd. Deze nes, die in de
regenperiodes volkomen onderwater stond en alleen na lange periodes van
droogte, vooral in de herfst, wel 2 kilometer breed werd, lag in de buurt van
Barbegal, op de plek waar ook het Romeinse aquaduct naar de heuvel "Costa
Basse" voert (afb. 14).
Afb. 14.
"Vanuit zijn observatiepost overziet
Aan de flank van het plateau van Costa Basse laat
Vanuit zijn
observatiepost op de heuvel, 1 kilometer ten oosten van Saint-Victor, overziet
In
zuidelijke richting ligt de opgedroogde Etang de Meyranne die destijds tot aan
de voet van de uitstrekkende heuvels van Thomasy reikte. De Larkant is
gekanaliseerd en het strand van de zee, dat destijds op een afstand van 8
kilometer van de observatiepost lag, is door het slib van de Rhone met 35
kilometer verplaatst.
Met de
Larkant als voorbeeld zal nu beschreven worden hoe exact Wolframs begrippen,
vergeleken met de geografische werkelijkheid, met de reële omstandigheden
overeenkomen De Larkant was oorspronkelijk, naast de grote en de kleine Rhone,
een derde arm van de Rhone die in de buurt van het huidige slachthuis "Les
Abattoires", ten zuiden van de brug over de snelweg, eerst de Rhone
uitstroomde, dan in de Etang de Meyranne stroomde, die destijds door het Marius
kanaal met de Etang de Galejon verbonden was, en vervolgens bij Fos-sur-Mer de
Middellandse Zee bereikte. Deze waterweg is tijdens de Romeinse tijd door de
legioenen van Marius bevaarbaar gemaakt. Het kanaal verbond Arles, onder
omzeiling van de turbulente monding van de Rhone, met Marseille. Het nam ook de
beek op die het water van de Alpillen opving. Waarschijnlijk was dit riviertje
een arm van de Durance die ten zuiden voorbij de Alpillen bij Arles in het
Marius kanaal stroomde.
Het slagveld
van Alischanz
Tijdens de veldslag
van Alischanz moet de uitgang van het Marius kanaal uit de Rhone in de
buurt van "Les Abattoires" dichtgeslibd zijn. Bij vloed veranderde de
Rhone vaak haar bedding en een afzetting van een muur van Rhone-kiezelsteen was
voldoende om de directe afvoer van deze zijarm tijdelijk te verstoppen.
Rhonegrind is echter zeer waterdoorlaatbaar, zodat een grote hoeveelheid
Rhonewater door de grindmuur heen sijpelde en aan de andere kant van de
grindbarrière als een machtige, heldere bron te voorschijn kwam. Wolfram
spreekt meermaals van deze bron. Op deze plek komt
Wanneer men
niet weet dat men zich op grindgrond bevindt, vertaalt men Wolframs begrip steinwende
met rotsmuur. Er zijn echter geen rotsen in deze streek. Het gaat om
aangeslibde muren van Rhonegrind die met weidestruik en populieren – meestal
aangegroeid drijfhout – begroeit zijn.
Wolfram
beschrijft op een mooie maar vooral trefzekere manier hoe
der marcrâve
zôch zehant De
markgraaf leidde het paard
gein' dem
wazzer Larkant bij
de teugel meteen
daz ors an
sîner hende naar
het water van de Larkant
bî maneger steinwende langs
grindbanken
unz in des wazzers abganc. in de bedding.
einen kurzen
wec niht ze lanc Na
slechts een korte rit
reit er durch
das stûdach, door
het drijfhout
unz er vor im
ligen sach. vond
hij het wapenschild
des werden
Vivîanses schilt. van
de edele Vivianz.
Vergeleken met de onkunde van de Bataille d'Aliscans
is de geografische vakkennis van Wolfram zodanig evident dat, na een plaatsschouwing
op het slagveld van Alischanz, alle pogingen om deze chanson de geste als
Wolframs bron aan te wijzen gewoonweg niet overtuigen. Naast deze indruk wordt
in Alischanz ook het vermoeden versterkt dat we in het hoofdstuk
"Oransch" uitgesproken hebben: Wolfram moet het slagveld persoonlijk
gekend hebben.
Als ik nog
een persoonlijke opmerking mag maken, dan is het dat het opsporen van de
locaties waarvan Wolfram spreekt, zonder een gids die de plaatsen kent, zelfs
met onze moderne vervoersmiddelen een in hoge mate tijdrovende bezigheid is. Ik
heb bijvoorbeeld "Pitit Punt" eerst na verschillenden verblijven in
de betreffende streek – die jaren uit elkaar lagen – gevonden, hoewel Wolframs
beschrijving zo exact is, dat men bij het zien van die plek de indruk krijgt
dat men dit punt terstond zou moeten hebben gevonden.
Zonder
Wolframs "vindingrijkheid" hoe dan ook te beperken, ben ik ervan
overtuigd dat hij door Herman van Thuringia daarheen geleid moet zijn en dat
deze blijkbaar zeer goed bekend was met het slagveld. Men krijgt zelfs de
indruk dat Herman tegenover Wolfram de rol van de stafofficier heeft gespeeld.
Voor het uitwerken van zijn voortreffelijke beschrijving van de veldslag zou
Wolfram dan een methode gebruikt hebben die een legeraanvoerder tegenwoordig
nog toepast bij het voorbereiden van een oefening voor zijn troepen: begeleid
door zijn stafofficier in het oefenterrein checkt hij van te voren, of de met
behulp van een exacte kaart ontworpen exercitie ook op de geplande manier in
het veld kan worden uitgevoerd.
Men is door
dit bericht zo concreet in de werkelijkheid verplaatst dat
Maar ook
Terramer komt in Wolframs oorlogsbericht bepaald niet als een sukkel uit de
verf. Hij zet Pojdius aan tot een aanval vanaf de flank, iets wat
Wolfram von
Eschenbach heeft zijn bericht van de veldslag uiterst serieus genomen. Hij weet
dat hij fases te beschrijven heeft die fantastisch aandoen, maar toch reëel
zijn. Hij staat stil bij het feit dat anderen met hun dichterlijke vrijheid elk
gevoel voor verhoudingen verliezen en daarmee die beschrijvingen doen
verbleken, waarvan de schrijvers zich bewust voor overdrijvingen behoeden,
doordat ze zich aan de zuivere historische waarheid verplicht voelen. Deze
houding van een historicus die zich van zijn verantwoordelijkheid terdege
bewust is, noopt hem de volgende opmerking te maken (Wh. 384:23 ff.):
ich hoer von
Witegen dicke sagn Ik
hoor Witigen dikwijls zeggen
daz er eins
tages habe durchslagn dat
hij op één dag achttienduizend
ahtzehen
tûnst, als einen swamp, helmen
als paddestoelen heeft gespleten.
helme. der als
mance lamp Als men hem dit
aantal vastgebonden
gebunden für
in trüege, lammen
voor de voeten zou leggen,
ob ers eins
tages erslüege, en
hij ze in één dag moest ombrengen,
sô waer sîn
strît harte snel, dan
moest hij zich haasten,
ob halt
beschoren waern ir vel. zelfs
wanneer ze geschoren waren.
Man sol dem
strîte tuon sîn reht: Men
moet de strijd realistisch beschrijven,
dâ von diu
maere werdent sleht. alleen
zo komt het verhaal goed over.
In de zogenaamde bron is van Wolframs kunst der beperking
tot de zuivere feiten en van zijn inlevingsvermogen in de werkelijkheid van de
strijd niets terug te vinden. De slag doet zich in deze vermaakliteratuur voor
als één grote chaos van losse details. Zo doelloos en verward als alles is, zo
irreëel zijn ook de personages getekend. Terramer ontbreekt het aan de
elementairste leidinggevende kwaliteiten. Een legeraanvoerder die op
betrouwbare mededelingen aangewezen is, ook dan wanneer ze hem onaangenaam
zijn, zal geen verkenningsresultaten meer ontvangen als hij zijn verkenners op
zo’n onvoorstelbaar domme manier behandeld als Terramer in de "bron"
de scout van Cler bejegent. Deze "bronnenveldheer" ergert zich over
zijn enige initiatiefrijke man, die de door hem zelf veronachtzaamde verkenning
op eigen besluit onderneemt. Terramer beloont hem met zijn woede over het
slechte nieuws. Een capabele legeraanvoerder, daarentegen, zou de man juist
prijzen die iets goed maakt wat hij zelf verzuimd heeft. Dat doet dan ook
Wolframs Terramer. Hij probeert zo veel mogelijk alle belangrijke
verkenningsberichten uit zijn bespieders te halen en bewijst daardoor dat hij
Zelfs aan
zulke details zien we het grote kwaliteitsverschil tussen beide
oorlogsverslagen, hetgeen niet uit hoofde van Wolframs karakter te verklaren
is, maar vanwege zijn betere kennis van zaken. Daar Wolfram zelf een dappere
ridder en groot dichter is geweest, maar nauwelijks een even uitstekende
legeraanvoerder, kan aangenomen worden dat hij het slagveld van Alischanz,
onder begeleiding van Herman van Thuringia die zich als veldheer bewezen heeft,
moet hebben bezocht.
In elk
geval is het oorlogsverslag uit Thuringia kwalitatief zo superieur aan de
versie uit Aliscans, dat een militair vakman geen ogenblik de indruk kan
krijgen dat Wolframs "bron" werkelijk Wolframs bron geweest zou
kunnen zijn. In tegendeel, als we niet zouden weten dat de Aliscans
eerder gepubliceerd was, dan zouden we elke militaire commandant gelijk moeten
geven die tot de conclusie komt dat Wolfram het originele verslag
levert, terwijl de Aliscans slechts het leekachtige, elk tactisch begrip
ontbrekende navertellen van dit uitstekende oorspronkelijke verslag kan zijn.
Zuiver militair gezien – dit moet toegegeven worden – zijn de rollen eenvoudig
omgedraaid. De bron ligt in de
Als de filoloog
met dit oordeel moest instemmen, dan zou hij in toekomst niet meer moeten
toetsen wat Wolfram van zijn bron maakt, wat hij eraan toevoegt en verbetert of
ervan weglaat. Hij zou veeleer moeten nagaan welke belangrijke details van het
Franse originele oorlogsverslag de auteur van de Aliscans niet begrepen
heeft en welke nietszeggende trivialiteiten deze "naverteller" aan
het beknopte en pregnante, vakkundig gebundelde en op het wezenlijke afgaande
verslag van de veldslag, zoals dat voor ons in Thuringia bewaard is gebleven,
op onnozele wijze zijn toegevoegd. Daarnaast moet ook toegegeven worden dat de Bataille
d'Aliscans in duizenden zinnen bijna letterlijk met de
Er wordt gezegd
dat Wolfram van de Aliscans heeft overgeschreven, maar deze veredeld
heeft. De prioriteit van de Aliscans sluit uit dat men omgekeerd kan
zeggen dat de dichter van de Aliscans uit Wolframs
Men heeft
met betrekking tot de Parzival Wolfram verweten dat hij de oudere
zegsman Kyot alleen maar noemt, omdat dan niet zou blijken hoe zeer hij
Chrétien kopieert. Dan zou hij uiteraard een naïevere bedrieger dan de huidige
plagiators zijn, die ook kopiëren wanneer ze iets vinden, maar fijntjes
vermijden om de auteur die ze afschrijven ook nog met name te noemen om
daardoor toe te geven dat ze hem kennen.
Ik noem dit
aspect niet om het Kyot-probleem nog meer te vertroebelen. Maar er moet hier
toch op attent gemaakt worden dat Wolfram in zijn
Christjâns ein
alten tymit Chrétien
heeft hem in Laon
im hât ze
Munlêûn an gelegt: een
oud katoenen hemd laten dragen!
dâ mit er sîne
tumpheit regt, Daardoor
verraadt hij zijn domheid,
swer sprichet sô nâch wâne. zoals een
ieder die domme dingen zegt.
er nam dem
Persâne
Arofel, der
vor im lac tôt, Arofel,
die hij gedood had,
daz friwndîn
friwende nie gebôt zulke
kostbare juwelen afgenomen, zoals nog
sô spaeher zimierde vlîz; geen
geliefde haar minnaar heeft geschonken;
Wij schudden ons hoofd hierover, omdat we nu menen te
weten dat Chrétien weliswaar de Perceval, de Wilhelmus van Engeland,
de Erec en de Cligés heeft geschreven, maar geen
Wolfram
toont met het voorbeeld van de wapenrok aan met welke precisie zijn verslag
rekening houdt. Hij zegt, Chrétien laat
Wanneer het
Wolfram zo zeer om het kritiseren te doen was geweest, dan had hij veel grotere
afwijkingen in de Aliscans kunnen vaststellen en bekritiseren. Diegenen
die hem als een betweter kwalificeren, zouden consequent moeten vaststellen dat
hij blijkbaar zijn bron de Aliscans helemaal niet kent, want anders zou
hij, de geboren polemicus, immers niet de gelegenheid voorbij hebben laten
gaan, om anderen op veel grotere schaal te kritiseren. Wolfram laat in zijn
opmerking doorschemeren dat Chrétien een
Deze
opvatting van Wolfram kan niet weerlegd worden. Het is zeker mogelijk dat er
een oudere versie van de overlevering bestaat waaruit beide auteurs
onafhankelijk van elkaar geput hebben. De derde bewerker van zo'n origineel manuscript
zou dan – naast Wolfram en Chrétien – de dichter van de Aliscans zijn.
Wolfram bevestigt met zijn enige opmerking over Chrétien dat deze ons onbekende
Franse
Wolfram
moppert niet. Als geschiedschrijver wijst hij op een onjuistheid. In de
Wolframs
betere geïnformeerdheid wordt zichtbaar, wanneer men zijn geografische
aanwijzingen controleert. Er bestaat dus, ten minste theoretisch, de
mogelijkheid dat hij ook in andere opzichten beter geïnformeerd is dan wij.
Wetenschappelijk vastgestelde uitspraken, die het tegenovergestelde bewijzen,
bestaan er tot op heden niet.
Wanneer wij
Wolframs opvatting dat Chrétien een
Wij willen
dit onderwerp hier slechts aantippen. Te zijner tijd zullen we op dit
bronnenprobleem terugkomen en samenvattend hier alleen zeggen, dat het
originele oorlogsverslag dat Wolfram in staat is ons te overleveren
zijnsgelijke in de hele krijgsliteratuur niet kent. Er is naar onze vaste
overtuiging naast de geografische kenner Wolfram von Eschenbach ook nog een
evenzo goede oorlogscorrespondent Wolfram von Eschenbach. De vraag of hij nu
ook nog een bruikbare geschiedschrijver is, zal in het volgende hoofdstuk
behandeld worden.
* * *