Oransch
w |
olfram
von Eschenbach beschikt over de bewonderswaardige gave om het decor van zijn
handelingen op een bijzondere manier aanschouwelijk te maken. Dit is ook de taalkundige
Samuel Singer opgevallen, die dit met de volgende passage onderschrijft:
De belegerende
heidenen rukken op tot aan de burcht. Hun namen zijn over 't algemeen dezelfde
als die in de bron, alleen dat i.p.v. één naam in de Aliscans (Al.
1779) Amis de Cordres (98,14) er
twee genoemd worden: Amis en Cordeiz. Deze uit de bron overgenomen namen
worden door reeds vroeger voorkomende namen aangevuld, zodat het aantal bij
Wolfram groter is. Bovendien worden de namen bij hem niet alleen opgesomd; elke
naam wordt een bijzondere positie toegewezen tegenover één van de vijf poorten
van de burcht, een burcht die Wolfram zich blijkbaar precies volgens het model
van een hem bekende stad voorstelt: twee van de poorten zijn gein dem palas
gelegen (tegenover het paleis; Wh. 97:19), de derde diu uz gienc gein
dem plane (liep uit op de vlakte; Wh. 97:28). De bevrijde gevangenen worden
anderzijds ter verdediging van de burcht ontboden, iets wat in de bron op z'n
minst niet uitdrukkelijk is vermeld (Wh. 96:20-24):
Willam der
kurteise, De
hoffelijke
al die porte
und drobe die wer alle
poorten en kantelen daarboven
bevalh er dem
erlosten her toe
aan de bevrijde christenen
daz er in dem woldan die
hij gered had
bî den soumen dort gewan. in het gevecht
bij de legertros.[1]
Wolfram
von Eschenbach schildert dus meer bijzonderheden dan zijn bron, de Aliscans,
en Singer vermoedt dat hij zich blijkbaar geheel naar het model van een hem
bekende stad richt.
Dit vermoeden is zeer aannemelijk. Men
voelt zich direct aangesproken de stad die Wolfram als model voor zijn
beschrijving van Oransch moet hebben gediend, in de middeleeuwse geografische
werkelijkheid op te zoeken.
Wij weten dat Wolfram zichzelf een
Beier noemde, dat hij uit de stad in Middenfranken komt die nu
Wolframs-Eschenbach heet, en dat hij voor een bepaalde tijd aan het hof van
Herman van Thuringia heeft gewoond. Wolfram noemt, verspreid in zijn epen
Bij de poging om middeleeuwse
stadscontouren te reconstrueren, begint men echter al gauw te twijfelen of het
door Singer vermoedde voorbeeld wel bestaat. Wolframs Oransch is door de
dichter weliswaar tot in de details op een plausibele manier beschreven, maar
bij nader inzien blijkt Wolframs stad Oransch toch een vrij merkwaardige oord
te zijn.
Bij het concentreren op de plattegrond
van de zo concreet beschreven stad kost het zelfs enige moeite om deze
concreetheid ook realistisch te vinden. Wolframs aanduidingen lijken
tegenstrijdig. Hij zegt dat de stad over een buiten- en een binnenring beschikt
en hij vertelt hoe Giburc en haar vader daar, kennelijk dwars over een heel
stadsdeel heen, gesprekken voeren over religie. Deze merkwaardige scène doet
zich voor, wanneer Giburc zich naar een raam van haar paleis in de binnenring
begeeft, terwijl haar vader, die de stad belegert, in het veld voor de
stadspoort, dus buiten de muur van de buitenring, staat. Hoe zou een gesprek op
zo'n afstand überhaupt tot stand kunnen komen?
Men is nu – in weerwil van Singers
vermoeden dat Wolfram een heel bepaalde, hem bekende stad beschrijft – geneigd
om aan het realiteitsgehalte van
Wolframs beschrijving te gaan twijfelen en zijn zo concreet lijkende details
naar het rijk der fabelen te verwijzen. In elk geval zou men kunnen concluderen
dat het beter is om op te houden met de poging de stad te identificeren die
Wolfram als model voor zijn beschrijving van de gebeurtenissen in de stad
Oransch gebruikt zou kunnen hebben. De coulissen van dit gesprek over religie
lijken zo onwaarschijnlijk, dat een geografische achtergrond voor zo'n scène
blijkbaar nauwelijks gevonden kan worden.
Deze eerste tegenwerping kan echter
Singers vermoeden niet uit het veld slaan. Wat een huidige Wolframvorser
slechts kan vermoeden, wordt door een andere, net zo competente expert juist
bevestigt.
Wij zijn
evenwel niet van plan om meningen van autoriteiten erbij te halen of tegen
elkaar uit te spelen en – in plaats van zelf te oordelen – aan een vakman te
geloven. In dit geval gaat het erom een vakman aan de vergetelheid te
ontrukken, die ten onrechte in twijfel wordt getrokken. Deze beste kenner van
de
Wolfram verzekert ons dat hij met zijn
Wolfram von Eschenbach zegt in de
Franzoyser
die besten De
beste Fransen
hânt ir des
die volge lân hebben
ervan genoten en erkend
daz süezer
rede wart nie getân dat
er nog nooit zo'n mooi verhaal is verteld
mit wirde und
ouch mit wârheit. dat
zowel waar en feestelijk is.
underswanc
noch undereit Geen
enkel tussenvoegsel of weglating
gevalschte
diese rede nie... heeft ooit dit verhaal vervalst…
Zo spreekt de man die zich als geen tweede met
Wie heden
ten dage aan Wolframs plechtige verzekeringen in de proloog tot zijn
Met
betrekking tot de Parzival beroept Wolfram zich op een zegsman genoemd
Kyot. Men gelooft hem niet. Kyot-gelovigen en Kyot-twijfelaars staan als twee
confessies tegenover elkaar. Jammer genoeg heeft tot dusver ook de historicus
de zaak niet verder kunnen helpen, daar er geen historische documenten bestaan
waarmee de waarheid van Wolframs verzekeringen kan worden aangetoond. Men
gelooft dus dat er aan de Parzival geen historische realiteit ten
grondslag ligt. Ook onze historische kennis met betrekking tot de
In deze
niet veelbelovende situatie heeft de filologie haar toevlucht gezocht in een
overtuiging die haar de oplossing van de gestelde vraag bespaart. Men heeft
zich op het standpunt gesteld dat op het gebied van de dichtkunst elke denkbare
koppeling van motieven mogelijk is. Men zegt: Wolfram overtreedt geen
dichterlijke principes, indien hij ons fictie als waarheid voorschotelt. Vanuit
een filologisch standpunt is de vraag helemaal niet aan de orde of Kyot nu wel
of niet heeft bestaan, en of de Fransen met betrekking tot de
Sinds de
uitsluiting van dit probleem wijdt de filologie zich meer aan het formele
onderzoek van Wolframs werken. Taalkundigen die nu nog vragen stellen die, in
tegenstelling tot vroeger, vandaag als onfilologisch en onjuist gelden,
genieten in vakkringen geen aanzien meer. Er zijn derhalve steeds minder
onderzoekers die desondanks de Kyot-vraag stellen. Door deze uitsluiting – de
filologen noemen het "sublimering" – heeft het Kyot-probleem niet die
aandacht gekregen, die zowel in historisch als in filologisch opzicht wenselijk
zou zijn. Als elke specialist – de historicus en de filoloog – in zijn
vakgebied is opgesloten en problemen, die men alleen met behulp van ander
faculteiten gemeenschappelijk de baas kan worden, uit zijn programma schrapt
dan blijven wezenlijke vragen onopgelost.
Wij willen
het Kyot-probleem in 't vizier nemen, stellen ons daarbij op een
niet-specialistisch standpunt, en nemen naast de filoloog en historicus ook nog
een geograaf in ons arbeidsteam op.
Daar
historische mogelijkheden tot vergelijking ontbreken en filologisch gezien er
geen problemen meer schijnen te bestaan, hebben wij besloten om op een nieuwe
wijze tot een oordeel over Wolframs aanwijzingen te komen. Wij onderzoeken
eerst het realiteitsgehalte van zijn geografische aanwijzingen, en
stellen ons de vraag of de schouwplaatsen van Wolframs
Singers
vermoeden dat Wolfram realiteiten beschrijft dient ons als aanleiding om het
toneel van de door Wolfram beschreven handelingen in de geografische
werkelijkheid op te sporen onder de arbeidshypothese dat zijn beschrijvingen
waar zijn. Wij stellen ook waarheidsbeloftes niet ter discussie, omdat wij een
experiment willen uitvoeren: wij willen graag ervaren welke resultaten zich
voordoen, indien men zich bewust op het standpunt plaatst: Wolfram wil ons niet
bedriegen, Wolfram beschrijft ware gebeurtenissen.
Op één punt
zijn Kyot-opponenten en Kyot-aanhangers het wel met elkaar eens. Beiden vereren
Wolfram von Eschenbach op gelijke wijze als de grootste Middelhoogduitse
dichter. Beiden plaatsen hem terecht aan Goethes zijde. Onze beide
geesteshelden doen wij echter onrecht, als we ze alleen als dichters bewonderen
en ze niet willen begrijpen op het gebied waar ze zichzelf als superieur aan
anderen beschrijven. Goethe heeft geen hoge dunk van zijn eigen dichtkunst. Dat
hij echter zijn kleurentheorie heeft geschreven, dáár is hij trots op. Ook Wolfram geeft niet zoveel om zijn
dichtkunst. Hij is er echter van overtuigt dat hij groter is dan anderen
vanwege het feit dat het hem vergund was om een verhaal dat hij gehoord had op
waarheidsgehalte te onderzoeken. Hij geeft toe dat hij schrijven noch lezen
kan. Hij spreekt echter van zijn gave de waarheid over te brengen als een kunst
die te danken is aan de goedheid van God. Voor hem geldt wat hij in de
der rehten schrift dôn unde wort Uw heilige Geest
heeft mijn bron
în geist hât gesterket. in
woord en geest geïnspireerd.
Het ware van het valse te bevrijden is de eigenlijke taak
van de geschiedvorser. Wolfram karakteriseert zichzelf als een historicus door
zijn streven de waarheid over te dragen. Wolfram is er trots op dat hij beter
dan anderen in staat is om te zeggen wat er van de Franse overlevering waar dan
wel niet waar is.
Net zoals
wij vandaag beginnen om Goethe als natuurkundige opnieuw te ontdekken, willen
we besluiten ook Wolfram von Eschenbach als geschiedvorser te onderkennen zonder
hem echter als dichter minder op prijs te stellen. Wolfram zelf is niet minder
kritisch dan een huidige onderzoeker. Hij heeft omwille van de waarheid over
het leven van
Wij kunnen ons toegang tot Wolframs geesteshouding
verschaffen door te trachten ons onvooringenomen in zijn gedachten in te leven
en te observeren welke inzichten wij daardoor verkrijgen.
Onze
werkwijze bestaat in het serieus nemen van Wolfram, diens berichten als
historische feiten behandelen, zijn aanwijzingen eerst leren te begrijpen en
dan bij alle bijzonderheden zo lang te blijven stilstaan, totdat er geen enkele
tegenspraak meer over blijft. Als dit experiment niet meteen slaagt, is er te
overleggen wat er fout is gegaan en zo lang naar andere gezichtspunten te
zoeken tot alles zich zonder tegenspraak voegt en wederzijds draagt.
Vanuit deze
grondhouding willen wij meteen nagaan wat er fout ging toen we van mening waren
dat er boven twee ringmuren heen geen gesprek over religie gevoerd kon worden.
Wij stellen ons de vraag nu op een positieve manier: Wolfram vertelt dat Giburc
en Terramer met elkaar een gesprek over religie voerden. Hoe moet dienovereenkomstig
deze scène eruit hebben gezien opdat Wolframs aanduidingen zonder meer juist
zijn?
Positie binnenstad
in de buitenring Positie
binnenstad in de buitenring
Fig. 1. Concentrisch Fig. 2. Excentrisch
Zeker is dat de binnen- en buitenring van de stad Oransch
niet concentrisch gedacht kan worden (fig.1). De buitenring zou anders een
hindernis vormen. De binnenring moet excentrisch liggen, en ook het paleis van
de binnenring moet aan de rand van de kleinere ring voorgesteld worden, en wel
zo dichtbij de muur van de buitenring dat daartussen geen huizen van de
buitenring staan (fig. 2).
Als we ons
de locatie van het raam van het paleis waaruit Giburc spreekt zeer hoog
voorstellen, zo hoog dat men over beide ringmuren heen het veld voor de poort
kan zien, dan zou het mogelijk kunnen zijn om zich over deze afstand hoorbaar
te maken. Giburc en haar vader zouden dan elkaar kunnen toeroepen wat ze elkaar
te zeggen hadden.
Wolfram
zegt echter niet dat ze geroepen hadden, maar dat ze met elkaar spraken.
Van Giburc wordt gezegd si sprach (Wh. 215:10) en ook haar vader
Terramer heeft in zijn antwoorden zijn stem niet verheven. Wolfram zegt (Wh.
217:10,11):
daz ich sölh kint ie gewan, dat
ik zo'n kind heb gekregen,
sprach Terramêr der rîche. sprak de
machtige Terramer.
We moeten dus – getrouw aan onze arbeidshypothese om aan
Wolframs woorden geloof te hechten – Terramer en Giburc nog iets dichter bij
elkaar brengen.
De bijzondere
ligging van de binnenstad van Oransch in de buitenring is noch veel radicaler
voor te stellen dan we oorspronkelijk gedacht hadden. Deze excentrische positie
is herkenbaar waar er beschreven wordt hoe de heidenen oprukken. In Singers
citaat staat er dat twee poorten gein dem
palas stonden. Dit klopt ongeveer, maar voor Wolfram is Singers
voorstelling nog niet goed genoeg. Volgens Wolframs bericht stond één poort
... gein dem palas ...tegenover
het paleis
dâ Gyburc selbe ûffe was. waar Giburc
zelf was.
De tweede poort lag
weliswaar ook in de buitenring; niet waar Giburc op uit keek, maar aan de
tegenover liggende kant van de binnenring, waar Giburc
niet in kon kijken toen ze vanuit het paleis Glorjet met haar vader sprak. Daar
beide stadpoorten niet de binnenring in, maar de buitenring in leiden en
Giburcs paleis – in de binnenring – juist op die plaats staat waar Terramer
legert, moet de binnenring op deze plek boven de omtrek van de buitenring
uitsteken. Als we de buitenkring als een kring voorstellen en – met het
middelpunt op deze kring – een kleinere kring voorstellen, die voor de helft in
de grote kring en voor de helft echter over de grotere kring uitsteekt, dan
krijgen we ongeveer de situatie die we nodig hebben om Wolframs aanwijzingen te
kunnen bevestigen (fig. 3). De muur van de buitenring loopt rechthoekig uit op
de muur van de binnenring. Deze binnenring word door de muur van de buitenring
als het ware in de tang genomen. De binnenring steekt ook op deze plaats boven
de buitenring uit.
Als we
aannemen dat de muur van Giburcs paleis een bestanddeel van de muur van de
binnenring is en tegelijkertijd van de muur van de buitenring, dan heeft
Giburcs paleis Glorjet op deze manier enkele vensters die nog in de binnenring
boven de steeg liggen die naar de poort leidt; het paleis heeft wellicht een
venster dat direct boven de muur en de poort van de buitenring ligt, en het
heeft tenminste een venster dat buiten de buitenmuur boven de gracht of de
vlakte ligt waar Terramer legert. Wanneer Giburc zich naar dit raam begeeft,
dan kan Terramer, wanneer hij met haar wil spreken, direct onder haar venster
gaan staan. Wolframs beschrijving van deze situatie is op die manier zeer
toepasselijk (Wh. 97:17 ff.):
Terramer und rois Tybalt Terramer
en koning Tybalt
sich schône leiten mit gewalt lagen
met hun hele leger
für die porten gein dem palas vóór
de poorten tegenover het paleis
dâ Gyburc selbe ûffe was. waar Giburc zelf was.
Wanneer we nu het oprukken
van de heidenen verder volgen, dan vernemen we
dat Pohereiz en Korsant andersîte lâgen. Er is dus in Oransch een tweede
poort, aan de andere kant van de binnenring, waarbij de situatie spiegelbeeldig
vergelijkbaar is. We zullen later zien dat daar
Figuur 3. Plattegrond
van de stad met de vijf poorten
De derde poort, die
belegerd wordt door Koning Margot Pozzidant, leidt – dat wordt ons door Wolfram
gezegd – naar de vlakte. De vierde poort ligt – daar geen topografische details
zijn aangegeven – tegenover Giburcs paleis, aan de andere kant van de
buitenstad, aan het meest ver weg liggende punt. Deze poort is aan Fâbors
toebedeeld (Wh. 98:5). De vijfde poort, die van Halzebier, is – tegenover de
derde poort – aan de rechter kant van de buitenstadsmuur te vinden.
Deze van
Wolframs beschrijving afgeleide plattegrond van Oransch toont een stadsaanleg
aan die kennelijk op een vlak gebied ligt. Indien landschapsvormen niets anders
bepalen, bouwt men een buitenring concentrisch om de binnenburcht heen. Wij
moeten dus overwegen welke landschapsvormen aangenomen kunnen worden om
Wolframs stadsbeschrijving met een zinvolle werkelijkheid in overeenstemming te
brengen. Wolfram duidt op iets typisch: de derde poort leidt naar een vlakte.
Hij zegt ook nog dat Terramer de stad van alle kanten, vanaf berg en dal wilde
aanvallen (Wh. 111:6). We moeten dus rekening houden met een vlakte, een berg
en een dal.
Er zijn
twee mogelijkheden om de excentrische ligging van de binnenring te verklaren:
óf dit binnendeel van de stad ligt aangeleund tegen deze berg, óf het wordt
door water omsingeld en bevindt zich op een schiereiland. We zouden een
schiereiland, dat door een bevaarbare stroom wordt gevormd als een bijzondere
beschutting voor de binnenring kunnen aannemen. Als de stroom smal is, kunnen
we ook een schiereilandachtig terras met een steile afgrond als zo'n schutting
beschouwen. Dit schiereiland zou echter voor een stad nauwelijks denkbaar zijn
zonder relatie tot een brug of een voord. Wolfram noemt echter geen dergelijke
overgang, niet eens een markante rivier.
Het feit
dat de eerste en tweede poort juist op die plek liggen waar de binnen- en buitenringen
samenkomen doet vermoeden dat tussen beide poorten de plaats is waar de
gezochte berg moet liggen. Tegen de berghelling leunt de binnenburcht aan. Dat
de burcht mag worden voorgesteld als zijnde aanleunend tegen de helling en niet
bovenop de berg, blijkt uit de woorden van Terramer dat hij ook vanuit de berg
wilde aanvallen; dit zou niet mogelijk zijn als de berg tot aan de top door de
ringmuur zou zijn omsloten. De burcht moet – opdat Wolframs beschrijving klopt
– onder de top liggen, want anders zou men niet, zoals gezegd, van bovenaf
kunnen aanvallen. We hebben dus poort nummer een, die – aan de voet van de
berg, maar reeds liggend op de vlakte – de buitenring binnenleidt.
Spiegelbeeldig daaraan hebben we poort nummer twee, en tussen deze beide
poorten stellen we ons de berg en die helft van de binnenring voor die – tegen
de berg aangeleund – boven de buitenring uitsteekt. Dat de derde poort naar de
vlakte leidt, wordt door Wolfram nadrukkelijk aangegeven. De dalzijde, dus de
plek waar een rivier – een nogal onbeduidende riviertje – voorbij moet stromen,
zou dan bij poort nummer vier of vijf voorgesteld moeten worden. Men is geneigd
om vier en vijf te zeggen, en dat poort nummer vijf – zonder de uitgang in
een dal – spiegelbeeldig aan poort drie zou moeten liggen en ook leidend naar
een vlakte. Daarmee hebben we de plattegrond van de stad Oransch volgens
Wolframs aanwijzingen gereconstrueerd (fig. 4).
Figuur 4.
Topografie van het terrein in Oransch
Wolfram schildert bovendien nog details voor de
reconstructie van de gebouwen. De binnenstad van Oransch bood weerstand tegen
Terramers stormaanval. De sterkte van deze burcht wordt als eenmalig
beschreven (Wh. 95:1; 111:2; 251:22): Oransch is de beste aller burchten.
Een
hoofdaandeel van deze binnenstad van Oransch schijnt Giburcs paleis
"Glorjet" te zijn. Dit gebouw heeft echter nog een pendant:
De Franken
hebben met voorliefde Romeinse kastelen tot keizerlijke hoven omgebouwd.
Romeinse kastelen bestonden echter uit metselwerk en niet uit
"afgemeten" steen.
Afb. 1. Het
Romeinse Theater van Oranje – ooit Giburcs Paleis Glorjet
Nadat we met behulp van Wolframs aanwijzingen een
"robotfoto" van de stad Oransch hebben gemaakt, kunnen we ertoe
overgaan de stad in de geografische werkelijkheid op te zoeken. Getrouw onze
arbeidshypothese om Wolframs aanwijzingen, zolang we niet gedwongen zijn hem te
wantrouwen, te behandelen alsof ze juist zijn, is de route van onze zoektocht
reeds uitgestippeld. We zoeken niet zomaar ergens in Wolframs leefwereld, maar
daar waar hij zelf zegt dat er gezocht moet worden. Wolfram zegt duidelijk waar
de scènes rondom Oransch zijn: in "Orangis". Wolfram noemt
er ist en franzoys genant In
't Frans wordt hij genoemd
kuns Gwillâms de Orangis. Comte Guillaume d'Orange
Orangis is, zoals algemeen bekend, Orange of te wel
Oranje in Zuid-Frankrijk.
Wanneer we
onze robotfoto van Oransch met de geografische werkelijkheid van Oranje
vergelijken, zijn we verrast: het resultaat geeft Wolfram gelijk; de robotfoto
stemt overeen met de werkelijkheid (fig. 5).
Figuur 5.
Middeleeuwse plattegrond van Oranje
Figuur 6. Paleis Glorjet met 38 m hoge muur
Verrast is eigenlijk alleen degene die tot dusver heeft
aangenomen dat Wolfram een bepaalde editie van de Bataille d'Alischanz
als bron heeft gebruikt en dat wat hij aan deze "bron" heeft
toegevoegd aan zijn eigen dichterlijke fantasie is ontsproten. Wie dit
vooroordeel kan overwinnen is door dit resultaat niet verrast; naar Wolframs
eigen aanwijzigingen zou men immers de overeenstemming van de beschrijving met
de werkelijkheid direct moeten verwachten. Vanuit die onvooringenomenheid mag
nu ook verwacht worden, nadat de stad die Wolfram zich – volgens het juiste vermoeden van Singer –
heeft voorgesteld, gevonden is, dat de verdere details van Wolframs
beschrijving bevestigd worden.
Hoe is het
hiermee nu gesteld?
Deze beide monumentale gebouwen uit de Romeinse tijd
vormden in de 9de eeuw in
wezen de binnenring van de door Wolfram "Oransch" genoemde stad
Oranje.
Afb. 2. Podium
van het Romeinse Theater in Oranje
Aangeleund tegen de berg Eutrope, de halfronde trappen
van de zitbanken ten dele in de rotsen van deze berg gehouwen, staat ten zuiden
van de stad Oranje heden ten dage nog de ruïne van het Romeinse theater van
Oranje (afb. 2). Dit reusachtig bouwwerk met de 103 meter lange en 38 meter
hoge proscenium muur (fig. 6) van uitgehouwen, op de millimeter na precies
afgemeten en naadloos op elkaar gestapelde quadersteen is identiek met Giburcs
paleis "Glorjet". Ten westen van dit bouwwerk ligt de ruïne van het
Romeinse gymnasium. Het is iets kleiner dan het theater, maar heeft ongeveer dezelfde
plattegrond. Het gymnasium bevatte ook
de thermen. De geograaf herkent in dit bouwwerk – wat ook voor de filoloog
interessant kan zijn –
Afb. 3.
"De geograaf herkent in dit bouwwerk
Waar vandaag de weg naar Avignon vlak langs de oostkant
van het theater voorbij gaat (afb.5), stuitte de buitenring van de stad op de
binnenring. De muur van het theater vormde de stutmuur, de schoor voor het
gewelf van de stadspoort die naar de buitenring leidde. Men herkent nog de
schuin gemetselde vlakte aan de theatermuur die de stutmuur vormde voor het
poortgewelf (afb.4). De gracht om de buitenring liep vanaf het theater langs
Rue de l'Hôpital, een straat die in een grote boog naar links uitloopt op het plein
aan Rue Saint-Florent en Rue des Vieux Ramparts. De stoep van de gebouwen aan
de stadskant van deze straat vormde in de middeleeuwen de muur van de
buitenring. De gevels van de huidige huizen staan ten dele op de fundamenten
van deze niet-Romeinse stadsmuur (afb.7). De straat loopt over de gedempte,
voormalige singel in een boog om het Saint-Florent-kwartier heen naar het
riviertje de Meyne. Daar bevond zich de vijfde poort bij een voorde of een
brug.Vanaf deze poort van Halzebier volgde de ringmuur de loop van de Meyne in
een grote boog tot aan het noorden van de stad, dwz. van Wolframs vijfde tot de
vierde poort. Door deze vierde poort ging de straat onder de Romeinse
triomfboog (afb. 6) door, noordwaarts het dal van de Rhone omhoog. Vanaf deze
poort – die van Fabor – naar het westen toe is de loop van de middeleeuwse
buitenring minder duidelijk te herkennen. Mogelijkerwijze vormden de muren van
het Romeins stadion in de 9de eeuw de westelijke muren van de
buitenring. In dit geval zou de buitenring in een loodrechte lijn tot de
Romeinse thermen c.q. tot
Afb. 4. Poortgewelf van het Romeinse Theater
Met deze geografische grondslagen willen we nu de twee
scènes analyseren waarin Wolfram schildert hoe
Afb. 5.
Oostkant van het Romeinse Theater aan de weg naar Avignon
De eerste keer komt hij vanuit het zuiden, waar hij
dichtbij zee, bij Alischanz, gevochten heeft. Reeds vanaf een zeer grote
afstand herkent hij op deze weg de berg Eutrope en aan de voet daarvan het
machtige blok van het Romeinse theater.
sus reit der Unverzagte, toen
reed de dappere
so dass ihn niemand erjagte, zo
snel dat niemand hem kon inhalen,
und er Oransch ersah: totdat
hij Oranje zag:
ûf dem palas sîn liehtez dach. en
op het paleis het glanzende dak.
In dezelfde ongewisheid reed
Terramêr von Tenabrî Terramer
van Tenabri
und Fâbors von Meckâ en
Fabors van Mecca
daz gesez gerûmet hêten dâ. hadden
het legerkamp al ontruimd.
Waarom noemt hij behalve
Terramer niet Tybalt of een andere legeraanvoerder uit het groot aantal
mogelijke namen? Hij doet dat omwille van de exactheid van zijn bericht.
Afb. 6.
"Onder de Romeinse triomfboog door bereikt
Vanaf de vierde poort
dringt nu
Boven op
het dakterras wist men niet wie daar op het plein was komen aanrijden. De
koningin, die ditmaal weet dat
Waarom
maakt Wolfram zich nu zo druk? Wil hij de zaak nog spannender maken?
Toen
Wolfram duidt ons aan op welke verhoudingen deze
omstandigheden gebaseerd zijn, doordat hij Giburc laat antwoorden:
ich wil iu fürbaz nâhen Ik
wil dichterbij komen
unt kündeclîcher werden kurc en mezelf duidelijker
kenbaar maken
De onderhavige scène voor
de poort onderscheidt zich vooral van de eerdere, doordat
Van beneden
roept op dit ogenblik de vooruit gesnelde
Op grond van Wolframs exacte aanwijzingen kan ook heden
ten dage nog de zaal vastgesteld worden van waaruit Giburc met haar vader heeft
gesproken. Deze zaal bevindt zich boven de oostelijke – in
In de
vensters van deze zaal staande, kijkt men neer op de huidige weg naar Avignon
die naar het slagveld leidt, direct voor de vroegere stadspoort. Wij zeggen,
net als Wolfram "in de
vensters", want hij zegt (Wh. 234:30):
in den vestern wart gelegn in de vensters waren gelegen
Deze uitdrukking is juist,
want de muren van het theater zijn dermate dik dat een vensternis de grootte
van een kamer aanneemt (afb.7).
Afb. 7. "De muren
zijn zo dik dat een vensternis de grootte van een kamer aanneemt."
Wanneer men dus in een van
deze vensternissen staat, dan blijkt Wolframs beschrijving absoluut passend, en
dit boezemt groot respect in voor het realiteitsgehalte van zijn
beschrijvingen. Er valt ook van deze kant een licht op de onwil waardoor
Wolfram gegrepen wordt, wanneer andere geschiedschrijvers gebeurtenissen
inexact weergeven. Vanuit een dichterlijk standpunt maakt het bij voorbeeld
helemaal niets uit of er bericht wordt dat
Uit dit
feit moet geconcludeerd worden dat Wolfram niet juist beoordeeld wordt, indien
men hem slechts als dichter behandelt. Wolfram blijkt bij nader inzien evenzeer
historicus en geograaf als dichter te zijn. Hij spreekt niet als een
specialist, maar als een veelomvattende, de historische waarheid getrouwe
persoonlijkheid. Wie zijn biografie op objectieve wijze probeert te begrijpen,
moet de hele mens Wolfram von Eschenbach in zijn overwegingen betrekken. Als
hij daardoor een stap dichterbij Wolframs waarheidsbeloftes komt, heeft hij ook
een dienst bewezen aan een exactere filologie.
Wij hopen
met onze geografische onderzoekingen ook die filologen behulpzaam te zijn die
het Kyot-probleem ook vandaag de dag nog als onopgelost beschouwen. We zijn
derhalve van plan deze ongewone weg bewust verder te volgen en niet te rusten
zolang Wolframs berichten niet duidelijk en transparant zijn.
We hebben met enkele aanduidingen getracht Singers
vermoeden te bevestigen dat Wolfram zich een heel bepaalde stad heeft
voorgesteld. Deze indruk wordt evident, wanneer men Wolframs beschrijving ter
plekke controleert. Wolfram heeft werkelijk een heel bepaalde stad voor ogen;
zonder enige twijfel die stad, waarvan hij zei dat zich naar zijn overtuiging
de gebeurtenissen er ook in afgespeeld hebben: de stad Oranje in de Provence.
Daarmee is natuurlijk nog niet bewezen dat de beschreven
gebeurtenissen zich daar ook daadwerkelijk afgespeeld hebben. Wolfram kan
wellicht Oranje als decor voor zijn Oransch gebruikt hebben. Zijn
geïnformeerdheid over deze stad veronderstelt evenwel dat hijzelf in Oranje
moet zijn geweest. De veronderstelling dat hij zich Oranje door een reisverslaggever
heeft laten beschrijven, lijkt zeer twijfelachtig. Toch bestaat er een geval
waarin een dichter het bericht van een reiziger zo behendig in een toneelspel
inbouwt, dat de indruk ontstaat dat de dichter de streek uit eigen waarneming
kent: Schillers Wilhelm Tell.
Nu is het echter zo dat in dit geval de
reiziger een heel bijzondere reiziger was die de locaties, welke de dichter ten
behoeve van zijn Tell-handeling bekend moeten zijn, reeds met het oog op
deze Tell-handeling bezocht heeft. Bij deze speciale reiziger – Goethe –
was deze voorwaarde vervuld, omdat Goethe zelf van plan was de sage van Wilhelm
Tell, die hij uit Tschudis Schweizerchronik kende, als gedicht te
bewerken. Met het oog op een eigen Tell-gedicht heeft hij Tells sporen bewust
gevolgd. Hoe intensief Goethe dit gedaan heeft, blijkt uit Eckermann:
Goethe
vertelde ons vervolgens hoe hij in het jaar 1797 het plan had opgevat om de
sage van Tell als episch gedicht te behandelen. Ik bezocht, zei hij, in het
bewuste jaar nog eens de kleine Kantons en het Vierwoudstrekenmeer, en deze
indrukwekkende, heerlijke en fantastische natuur maakte weer zo'n indruk op me,
dat het mij ertoe leidde de afwisseling en volle pracht van zo'n
onvergelijkbaar landschap in een gedicht beeldend te beschrijven. Ik was
helemaal vervuld van dit mooie onderwerp en ik neuriede al af en toe mijn
hexameter...Ik zag het meer in 't rustige maneschijn, verlichtte nevel diep in
het gebergte...Ik vertelde Schiller over al deze dingen, in wier ziel zich mijn
landschappen en mijn handelende personages zich tot een drama vormden...Zo
legde ik mijn onderwerp volledig in de handen van Schiller, die toen daarover
een bewonderswaardig gedicht schreef.. [6]
De overname van andermans materiaal wijst de dichter
Schiller net zo min af als de dichter Wolfram wordt afgekeurd, wanneer hij
historische gebeurtenissen dichterlijk bewerkt. Wanneer Herman van Thuringia
Wolframs reiziger was, zou het net zo kunnen zijn als de verhouding tussen
Goethe en Schiller. Het was immers Herman van Thuringia die Wolfram met de
Zonder het
verhaal van
Sta mij toe
hier een persoonlijke opmerking maken: Ik kende de Provence reeds tientallen
jaren alvorens ik – relatief laat – begon mij grondiger met Wolframs
Wolfram von
Eschenbach – deze indruk krijgt men met overtuigende duidelijkheid – heeft de
Provence persoonlijk gekend. Hij heeft die locaties heel precies bezichtigd die
hem bekend moesten zijn om zijn
Waarom zou
zich Wolfram als dichter deze moeite getroost hebben, als hij – zoals men meent
– slechts een gedicht schreef en daarvoor in plaats van Oranje bij voorbeeld
Dinkelsbühl, Rothenburg, Merkendorf (afb. 8) of zelfs [zijn geboorteplaats]
Wolframs-Eschenbach als decor had kunnen kiezen?
Ik verklaar
zijn keus voor de gecompliceerdere weg vanuit zijn streven om ons niet met zijn
eigen, vrije dichting bekend te maken, maar, zoals hij zelf uitdrukkelijk
verzekert, met een bepaalde historische overlevering, die Herman van Thuringia
als drager van de traditie hem overgeleverd heeft.
Het zou mij
niet verwonderen als blijkt dat Wolfram samen met Herman van Thuringia
"als pelgrims" de schouwplaatsen van de
Wij hebben als eerste voorbeeld van Wolframs uitgebreide
geïnformeerdheid Oranje gekozen, omdat zich daar het paleis "Glorjet"
vandaag de dag – na de reconstructie ervan tot Romeins Theater – weer in die
vorm voorkomt, die het vrijwel onveranderd ook in
Afb. 8.
Kasteel Merkendorf in Duitsland – Wolframs Graalburcht Munsalvaesche?
[1] Samuel Singer, Wolframs
[2] Bekende Duitse
filoloog en Wolframkenner uit de 19de eeuw.
[3] Op deze
plaats geeft Werner Greub het volgende citaat aan dat echter niet in de
[4] In de originele Duitse tekst staat hier "wat hij
van Kyot zegt". Hier loopt de auteur enigszins vooruit op zijn bevinding
dat Wolframs bron voor de
[5] Ook dril, hier in de middeleeuwse betekenis van een lang
grof katoenen hemd gestreept met blauwe strepen.
[6] Eckerman, J.P.,Gesprekken met Goethe, Amsterdam:
De Arbeiderspers, 1999. In deze vertaling van Gespräche mit Goethe is
het gesprek van 6 mei 1827, waaruit geciteerd wordt, niet opgenomen.