Het tiende boek
van de
I |
n het
laatste hoofdstuk hebben we met een paar zinnen de richting aangeduid waarin
een einde van Wolframs
Het is anders wanneer Wolframs
disem maere hât unreht getân dit verhaal
onrecht heeft gedaan.
We staan op het punt de juistheid van het standpunt van
de historicus, dat Wolfram zo hardnekkig verdedigt, op een bij zijn
Het zou
dus bevreemdend kunnen overkomen dat wij nu zelf het standpunt van de
historicus – ook al zij het voorlopig – verlaten en datgene doen wat Wolfram
als historicus ten aanzien van Chrétien terecht als niet juist beschouwd. Het
is echter ook mogelijk om ons door Wolfram – als dichter – iets te laten zeggen
dat eveneens leerrijk kan zijn.
Er zijn
vanuit dit standpunt al veel vermoedens geuit. Vooral de makers van de Franse
gestes Rennewart en Moniage hebben hun fantasie vrijuit laten
gaan, maar daardoor het historische oordeel vertroebeld. Ook filologen hebben
er moeite mee om deze fantasieproducten voldoende los te laten en Wolframs
We geloven
dat het vanuit een filologisch standpunt ook juist en zelfs interessant kan
zijn zich de vraag te stellen, hoe Wolfram zijn
Wij
verlaten nu – onder het gemaakte voorbehoud – de bodem van de geschiedenis en
begeven ons op het niveau van een historische roman waarvan de details
gefingeerd zijn, maar die door zinspelingen in Wolframs
Wij keren
nu terug naar Rennewart op die plek waar de historische Rennewart uit Wolframs
*
Toen
de zon in de zee onderging, riep Rennewart de schildknaap van koning Poydwiz
bij zich. Nog aan de overzijde van de Larkant had hij hem op straffe van de
dood bevolen het buitgemaakte paard van zijn heer naar hem toe te brengen. De
bedreiging was niet nodig geweest: de schildknaap was gehoorzaam. Al na de
doortocht door de voorde had hij geen zin meer om te vluchten. Hij zag hoe een
christenridder die de gouden ster op zijn schild voerde, aan zijn nieuwe heer
voorbijrijdend, de grindhelling omhoog galoppeerde en zonder te aarzelen bij de
boven wachtende admiraliteit binnendrong. De admiraal sloeg de gouden ster met
het zwaard door de helm en ontving hierop een slag terug die door de halsberg
heendrong, zodat de admiraal door het wapen van de griffioen heen verwond werd.
Terwijl de koning van Lanzesardin zijn vader niet graag
zo in het nauw gedreven zag en op zijn beurt de Gouden Ster aanviel, was de
nieuwe heer van de Poydwiz' schildknaap – we bedoelen Rennewart – ook boven
aanbeland en versloeg Kanliun, Terramers zoon. Met de drie volgende
zwaardslagen spleet hij koning Gibue tot aan de zwaardgordel, sloeg door de
maliënkolder van koning Malakin heen en pijnigde de jonge koning Tampaste ook
met de dood. De schildknaap was door zulke slagen dodelijk verschrikt.
De Gouden Ster en de voetknecht waren als enigen door de
verdedigingsstelling aan de Larkant heen gebroken, waar ze op haar sterkst was.
Door deze bres stroomden de christenridders na en rolden de ontvangststelling achter
de Larkant naar links en naar rechts op.
De schildknaap bleef met de paarden dicht achter de
voetknecht die "Rennewart" schreeuwde. Wat hij daarna nog te zien
kreeg van zijn vluchtende landgenoten tot aan zee deed zijn angst voor zijn
nieuwe heer omslaan in bewondering. Hij was er nu zeker van de grootste aller
helden gevonden te hebben. Hem wilde hij dienen. Omdat Rennewart ook nog
Arabisch met hem sprak, wilde hij hem graag volgen.
Nu was de veldslag beëindigd. De schildknaap ging naast Rennewart op het strand zitten,
de beide paarden aan de teugel houdend, en sloeg gade hoe de Arabische schepen
hun zeilen hezen. De ondergaande zon kleurde ze bloedrood. De knaap kende alle
schepen bij naam, en noemde hun commandanten. Rennewart wilde weten, waar het
schip van Terramer te zien was. Hij vroeg ook naar de schepen van Fabors,
Utreiz, Passigweiz, Malarz, Matreiz, Malatras, Carriax, Gloriax, Merabjax en
Morgowanz (Wh. 288:10) en hij ontving precieze aanwijzingen. Rennewart keek met
bewondering toe hoe de schepen in de verte verdwenen. Een meer verheven
schouwspel dan deze machtige vloot kon de jonge vorstenzoon zich niet
voorstellen. Als nu Alyze erbij was geweest, had hij haar zeggen kunnen, kijk
daar zeilt mijn vader, de machtige voogd van Baldac, naar mijn geboorteland
terug: Zou jij niet de vrouw van zijn zoon willen zijn?
Toen de zon onder was gegaan en in het oosten de
diepviolette nacht opkwam, veranderden de zeilen hun kleur van rood via violet
in asgrauwe kleurloosheid. Boven de schepen begon de mooie Magelone, de ster
van de Provençaalse herders te stralen in de grootste oostelijke verlenging. Nu
zag de aanblik van de vloot er zo spookachtig uit dat Rennewart zichzelf
helemaal vergat, en van een verlangen gegrepen werd om gelijktijdig met Terramer
naar huis te varen, en ook naar Munleun te rijden om bij Alyze te zijn.
De schildknaap onderbrak hem in zijn dromen: "Jij
kent de zonen van Terramer en vraagt niet naar Kanliun, die jij verslagen
hebt."'
"Kanliun, die ken ik niet," antwoordde Rennewart,
"maar de andere tien zijn allen mijn broeders."
"Dan ben jij Rennewart, om wie onze admiraal zo
bedroefd is, sinds jij door rovers van de borst van de baker[1]
werd gekidnapt. Rennewart, de verloren zoon, van wie de admiraal zegt dat hij
hem zijn leven lang zal blijven zoeken. Jouw vader stond tegenover jou, toen de
ridder met de Zarathoestra-ster jou inhaalde en hem door de halsberg sloeg. De
dappere ridder heeft jou ervoor behoed jouw eigen vader te verslaan – die broer echter heb jij dodelijk getroffen".
Door deze woorden van de schildknaap voelde ook Rennewart
zich verslagen. Hij verzonk in somber gepeins.
Onderwijl
had
De schildknaap gaf hem de teugels over, maar Lignmaredi
liet zijn nieuwe berijder niet op zijn rug zitten. Het paard week uit.
Rennewart sprong hem op de rechtervoet na, maar Lignmaredi draaide zich in de
rondte. De schildknaap dacht dat zijn heer ongeschikt was, maar toen sprong
deze vastbesloten in het zadel en galoppeerde weg. Hij leunde een weinig in het
zadel terug, zijn dijen sloegen de flanken van het paard en dreven hem tot een
galop aan die de schildknaap nauwelijks kon bijhouden. De schildknaap
bewonderde Rennewarts moed, hoewel hij niet zag dat Rennewart de teugels en het
bit verloren had en zich met beide handen aan de zadelboog vasthield om niet
over de achterkant van het paard af te vallen. Langs de Larkant joegen beide
ruiters door populierenbosjes over kiezelstranden en zandbanken voorbij
verlaten tenten naar de bron.
Plotseling ging Rennewart's paard stapvoets rijden en
verdween het in een open paardentent. Toen de schildknaap hoestend aankwam,
herkende hij het kamp van Poydwiz, zijn gevallen heer. Hij keek zijn ogen uit.
Sinds de oversteek door de Larkant was hij op zoek naar deze plek geweest.
Rennewart sprong uit het zadel. De
schildknaap nam de paarden over, verzorgde ze en begeleidde zijn nieuwe heer in
de koningstent. Terramers zoon zat in gedachten verzonken op het leger van
koning Poydwiz en overlegde wat er te doen was. Hij was van plan geweest naar
Nadat de schildknaap de paarden haver had gegeven en stro
onder hen had gelegd, bracht hij kaarsen. In het licht daarvan kon Rennewart de
rijkdom van de opgehoopte koningsschatten bewonderen. Zoiets had hij aan het
hof van Loys niet gezien. Wat zou Alyze verbaasd hebben gestaan als hij haar
hier had kunnen ontvangen!
Hoe meer Rennewart aan Alyze dacht, des te meer hij naar
haar verlangde, en hoe langer hij door de schildknaap van Poydwiz als een
koning bediend werd, te meer kwam hij zichzelf als een koning voor. Alyze zou
nu hier moeten zijn, dan zou hij met haar naar huis kunnen reizen en voor zijn
vader treden. Net als zijn broer wilde hij een Arabische koning zijn. Alyze
echter moest zijn koningin worden.
De schildknaap bracht het avondeten. Pas nu bemerkte
Rennewart hoe de honger hem plaagde. Hij at met grote happen. Geen sneeuwvlok
kon er nog bij. De zoete rapenwijn liet hem de werkelijkheid vergeten. Met de
gedachte als rijke en machtige vorst voor Alyze te kunnen treden, indien nodig
ook naar Munleun te rijden en zijn prinses te ontvoeren – de laaghartige Loys
wilde hij in het geheel niet eerst haar hand vragen – sliep de huurling van de
kleine koningsdochter in.
's Morgens werd hij door wild geschreeuw wakker. Roepend
om hulp rende zijn schildknaap de tent
binnen. Hij had onderaan de stroom, daar waar het water uit het ven opborrelde
naar de Larkant, de paarden te drinken gegeven. Een troep uit
Nu gold het niet langer te talmen.
Allereerst wilde hij naar Oransch, naar Giburc rijden.
Toen de schildknaap Oransch hoorde noemen, dacht hij aan de belegering en aan
Terramers dochter Arabel die zich tegen haar vader had verzet. Pas nu kwam het
in hem op dat Arabel – de eigenlijke reden van de oorlog – de zuster van zijn
nieuwe meester was.
"De meesteressse van Oransch is Terramers dochter,
jouw zuster. Sta jij bij haar in dienst?", vroeg hij aan zijn heer.
"Zij is mijn nieuwe meesteressse", antwoordde
Rennewart en overlegde bij zichzelf dat als ze de dochter van Terramer is, ze
dan ook wel zijn zuster moest zijn. Hardop zei hij: "Ja, ze is mijn
meesteressse en ze is mijn zuster".
Deze nieuwe gedachte dreef hem tot spoed aan. Zijn zuster
wilde hij als eerste de overwinning melden. Haar wilde hij zijn dank betuigen
dat zij hem, na zijn bevrijding van het hof en het smadelijke verlies van de
verachtelijke keukenjongen, als ridder toegerust had. De gedachte Giburc's
broeder te zijn, gaf hem nieuwe hoop ook de weg naar Alyze te vinden.
Toen Rennewart wilde opstijgen, bokte zijn paard. Zodra
hij de linker voet in de beugel had, week Lignmaredi uit. De schildknaap dacht
dat zijn heer zijn rechter beugel beter moest aanhalen en dichter bij het paard
moest staan. Rennewart was echter, net zoals de vorige dag, snel opgesprongen.
Met een geweldige sprong kwam hij boven, maar zijn snelheid was te groot. Hij
verloor z'n grip en viel aan de andere kant van het paard er weer af. De
schildknaap, die in de namiddag niet had bemerkt, dat Rennewart niet kon
paardrijden – of dit uit hoffelijkheid
niet had willen zien – zei tegen Rennewart dat hij een wel heel bijzonder paard
had. Hij was door Poydwiz bij Agremontin buitgemaakt en was het beste aller
Arabische paarden. Maar: de ruiter moest ook de bijzondere taal van dit paard
begrijpen. Lignmaredi reageert op de geringste druk van de dijen en staat stil
wanneer hij de teugels gelijkmatig aanhaalt.
Toen de schildknaap zag dat Rennewart opmerkzaam
luisterde, vatte hij moed: "Ik zal je de taal van het paard leren",
zei hij en begon: "Opdat je bij het bestijgen de teugels niet verandert,
moet je gelijktijdig met de teugels een bosje manen met de linkerhand grijpen.
Dat geeft je teugels een houvast. Nu moet je zeer dicht bij het paard treden en
de linker voet zo in de beugel zetten, dat de punt van je voet Lignmaredi niet
beroert. Zojuist heb je de punt van je voet in zijn flank gestoten. Dat
betekent in de taal van het paard: Die flank moet daar weg. Daar waar de voet
drukt, moet hij weg. Daarom week hij uit."
De schildknaap liet Rennewart zien hoe dit moest
gebeuren. Deze begreep het snel en deed alles na. Toen hij bovenop zat trad
zijn paard terug. De schildknaap liet hem zien hoe je moest zitten en hoe je
het paard met teugels en dijen te verstaan geeft wat je van hem wil.
"Je dijen wordt het paard gewaar als twee palen die
in de grond geramd zijn, en die hij uitwijkt als ze eenzijdig drukken. Deze
illusie moet je het paard laten en meteen ophouden te drukken, als hij met de
druk meegeeft. Bij de druk van de linkerdij treed je paard naar rechts. Als je
echter in de rechterbeugel staat en met de rechterdij drukt, dan wijkt hij naar
links uit. Je gewicht stoort Lignmaredi niet, vooropgesteld dat je precies
rechtop zit. Wanneer je naar achteren leunt, dan wil hij naar voren onder je
weg lopen. Leun je echter naar voren, dan treedt je paard terug. Gisteren
leunde je zover naar achteren dat je paard voortdurend onder je vandaan weg
wilde lopen, en met de slagen van je dijen heb je hem zo aangedreven dat je
nauwelijks te volgen was. Daarnet leunde je naar voren en het paard ging naar
achteren. Nu, omdat je rechtop zit en geen druk met je dijen uitoefent, staat
je paard daar rustig en wacht tot je hem met de teugels, dijen en zit de
hulpmiddelen geeft die hij nodig heeft om je te gehoorzamen."
Rennewart was een goede leerling. Hij bedankte zijn
Arabische vriend en Lignmaredi nam hem aan.
Toen ze Arles voorbijreden, zat Rennewart reeds stevig in
het zadel. Naast de dichtgemetselde stadspoort waren Saracenen gelegerd. Die
hoorden Arabisch spreken en stonden op. Rennewart beval hen hem te volgen. Ze
haalden hun verborgen paarden te voorschijn en stegen in het zadel. De weg
voerde door veen en de Larkant heen naar het gebergte. Toen het paard van de
schildknaap hinnikte, de oren spitste en de neusgaten open sperde, gaf de
schildknaap hem de vrije teugel. Het paard verkoos een rietveld in te gaan. Nu
hinnikten ook de paarden van een groep afgedwaalde Saracenen die zich in het
riet hadden verstopt. "Lafaards", riep Rennewart, "klim op je
paard en volg mij!" Toen geen van hen aanstalten maakte hem te
gehoorzamen, voer hij met de strijdkreet "Rennewart" als de bliksem
op hen in en sloeg een ieder neer die hij tegenkwam. Snel waren allen bereid
hem te beschermen en ze volgden hem.
Na een korte rit werd een nieuwe groep van afgedwaalde
Saracenen opgeschrikt. Opnieuw had Rennewart werk te doen voordat zijn troep
zich met tien man vergroot had. Deze gang van zaken herhaalde zich langs de hele
linkerkant van het slagveld. Toen Rennewart op de landtong tussen moeras en het
meer langs het Romeinse aquaduct reed, was zijn troep tot honderd man
aangezwollen.
Afb. 16.
"Bij Pitit Punt stuitte Rennewart op een wegversperring."
De gevangenen wisten niet, wie het was die ze moesten
volgen. Hun heer gaf de bevelen in Arabisch. Hij droeg weliswaar de uitrusting
van een Saraceense koning, maar hij was duidelijk geen Saraceen.
Ook
Rennewart wist niet wat zijn positie eigenlijk was. Hij hield van Alyze en
voelde zich aan zijn bevrijder
Toen Rennewart met zijn Sarazeense troep over de heuvel
met de windmolen reed, herkende hij aan de overkant van het molendal in het
gebergte de kloofvormige inkeping van Pitit Punt, waardoor zijn weg naar
Oransch leidde (afb. 16). Daar stuitte hij met zijn honderdtal een half uur
later op een wegversperring. De wachten riepen "Monjoie" en, omdat ze
de aangekomen ruiters als Saracenen herkenden, versperden ze de weg.
"Monjoie-Saint-Denis" riep Rennewart. in
perfect Frans. Hij vroeg naar de commandant. Toen deze kwam, herkende hij hem
als de wachtcommandant van Munleun. Rennewart stond perplex hem hier aan te
treffen, daar hij in de veronderstelling verkeerde, dat die kerel reeds ver weg
bij Loys en Alyze in Orlens moest zijn.
Hij riep: 'Hier eist Rennewart, vriend van
"Ei, zie eens, onze keukenjongen." riep de
wachtcommandant terug. "Hier kom je niet door. In opdracht van de koning
moet ik hier de weg versperren. Het is alleen mijn zaak, hem in Oransch
bericht te geven!"
Rennewart nam kloek een besluit: Hij spoorde zijn paard
aan. Met de strijdkreet "Baldac" sprong hij over de versperring heen,
en hieuw de commandant neer. De schildknaap schreeuwde "Baldac" en
deed het hem na. De wachten stoven uiteen, Rennewarts troep riep
"Baldac" en stortte zich als één man in het strijdgewoel.
Snel was alles achter de rug, en de Saracenen volgden hun
nieuwe heer en meester met respect. Zonder rust noch duur ging de rit verder
naar Oransch. De hoop dat Alyze in Oransch kon zijn, liet hem al het andere
vergeten. Rennewart beschouwde zichzelf als de erkende zoon van de voogd van
Baldac. Hij wilde als zoon van de hoogste Arabische vorst Alyze tegemoet
treden.
Rennewart ontwaakte uit zijn dromen, toen vanuit de
vlakte het silhouet van het paleis Glorjet opdoemde, dat in zijn majesteit
Oransch en de Provence siert. Hij dreef zijn paard nu tot spoed aan, want hij
hoopte nog steeds, zijn zuster en weldoenster Giburc het bericht van de
overwinning als eerste over te brengen. Hij wilde zich als haar broeder aan
haar kenbaar maken. Aan haar dankte hij zijn promotie tot ridder, haar had hij
beloofd voor de zaak van
Bij de zuidoostelijke poort werd hij tegengehouden (afb.
17). Vanaf het bolwerk werd "Monjoie" geroepen. Het houten hekwerk
was neergelaten en gaf niet mee. Rennewart ergerde er zich mateloos aan om zo
dicht bij zijn doel nog opgehouden te worden, en schreeuwde "Rennewart en
"Monjoie", maar niemand deed open. Hij riep dat hij Giburc bericht
bracht over de veldslag. Toen de poort gesloten bleef, ging Rennewart vreselijk
te keer. Had hij zijn stang nog maar gehad, dan zou hij "Baldac"
hebben geroepen en het hek hebben ingeslagen.
"Rennewart", jij trotse ridder, wacht af, ik
zal opendoen", riep iemand in Arabisch. Giburc was aan het hooggelegen
venster gekomen en heette hem vanuit het paleis welkom. "Zeg eens, hoe
ging de slag?", was haar dringende vraag.
"Oranje is vrij, onze vader heeft het land der
Provençalen verlaten", riep Giburc's broeder terug.
Afb. 17.
"Bij het paleis Glorjet werd Rennewart tegengehouden."
Rennewart beval zijn Arabieren tot aan de muur van het
paleis te treden, de wapens af te leggen en daar te legeren. Daarna reed hij
met zijn schildknaap naar de stadspoort toe. De klokken luidden en fanfares
verkondigden de zege, toen eindelijk het hekwerk omhoogging.
Trots trad Rennewart met zijn begeleider het binnenhof
van het paleis Glorjet binnen. Daar was alarm geslagen. Paarden werden gezadeld
en de standaard van de koning was ontvouwen. Dat beeld was hem welbekend. Hij
waande zich plotseling in Munleun. Loys was er, daarover bestond geen twijfel
meer.
Op de trap kwam Giburc hem tegemoet en sloot hem in haar
armen: "Broederlief, wat ben ik gelukkig jouw te ontvangen."
Toen Rennewart zijn ogen weer opende, zweefde Alyze als
een engel op hem toe en kuste hem. Dat beroofde hem van zijn zinnen. Hij viel
flauw, maar door de klap op de harde marmeren ondergrond kwam hij al weer snel
bij. Beide vrouwen leidden hem Giburcs zaal binnen, zetten hem in de
vensterbank neer en omhelsden hem met vreugdetranen. Rennewart omarmde Alyze en
beiden keken ze elkaar diepgelukkig in de ogen.
Iemand riep: "Maakt voort, Alyze. Je rijdt
mee". Het was de koningin. Ze ergerde zich aan het beeld dat ze te zien
kreeg en dat Loys nooit zou hebben verdragen.
Met de woorden: 'We rijden naar Alischanz", voerde
ze Alyze weg. Luid voegde ze er aan toe: "Zet die keukenjongen eindelijk
eens uit je hoofd als je nog een vader wilt hebben. Terramer is onze
vijand!"
Rennewart sprong op, maar Giburc hield hem terug.
"Blijf kalm, wapen je met geduld! Als
"
Als een kind, met tranen in de ogen, liet de beresterke
man zich door Giburc op een bed leggen. Ze vroeg ook zijn schildknaap zich ter
ruste te begeven, maar deze had vanuit het venster zojuist gezien hoe de
Saracenen door Giburcs keukenbedienden verzorgd werden en wilde bij het venster
blijven staan. Hij aarzelde echter niet om toe te tasten, toen door Giburcs
keukenchef ook hem en Rennewart iets te eten werd aangeboden.
Rennewart at niet. Hij verging van verlangen naar Alyze –
in de minneliefde was hij een recht zwakke man – en zijn wrevel jegens de
koning en de koningin werd weer erger. Hij was vastbesloten de jonge Irmschart
flink te grazen te nemen en ook Loys niet te sparen als Giburcs en
Toen Giburc nogmaals langs kwam, was Rennewart in een
onrustige slaap gevallen. Ze droeg de schildknaap op haar te roepen zodra
Rennewart wakker werd.
Door duistere voorgevoelens geplaagd zocht
Daarna zei hij: "Ook ik heb in mijn leven eens een
verlies nauwelijks kunnen verwerken. Na jaren bleek het vermeende ongeluk ons
allergrootste geluk te zijn geweest. Dat was, toen jij door Sinagun
gevangengenomen werd. Karel verloor in jou zijn beste legeraanvoerder. Voor mij
en mijn verwachtingen was het verlies nog groter. Je gevangenneming was voor
mij veel tragischer, omdat ik in jou een vriend en gelijkgezinde verloor.
Je wist dat ik verplichtingen had aan de Berta-traditie,
en je hebt mij na je terugkeer uit Rome te verstaan gegeven, dat je niet mee
wilde werken aan Karels Roomse politiek en mijn traditie wilde
voortzetten. Ik beschouwde deze beslissing van jou als mijn grootste geluk.
Karel die eveneens de opdracht had overgenomen om de
pogingen van zijn moeder "Berte as grans pies" voort te zetten,
verminderde juist toen merkbaar zijn inzet voor deze grote zaak. De
keizerskroning in Rome had hem nogal verrast en bevreemd. Hij wist dat hij
hierdoor in gevaar kwam ontrouw aan zijn missie te worden. Hij voelde zich
echter later door de keizerlijke waardigheid zeer gevleid en merkte niet dat hij
daardoor steeds meer in afhankelijkheid van de paus geraakte. Onze opdracht en
hartewens om Flor en Blancheflur na te volgen, was op de eerste plaats Karels
missie. Zijn moeder had in een wijze toekomstblik niettemin ook andere edelen
aan het hof van Pippijn in deze traditie ingewijd."
"Toen ik onder Pippijn, in mijn knapentijd, aan het
hof in dienst was, was ik Karels leeftijdgenoot en kameraad. Als zijn vriend
verwierf ik het vertrouwen van de koningin en werd als jonge graaf een van die
mannen, die verkozen waren om Berta's traditie verder te dragen. Je was nog een
knaap, toen je moeder je de geschiedenis van Flor en Blancheflur vertelde. Je
wilde dit verhaal steeds opnieuw horen. Later wilde je dezelfde geschiedenis
ook van mij horen, niet meer in die platonische beeldspraak van je moeder, maar
in heldere aristotelische begrippen zoals het in je knapentijd was aangemeten.
Als kind hoorde je hoe Flor in het oosten naar de verloren Blancheflur zocht.
Later vertelde ik je hoe "Berte met de voet" dit beeld
interpreteerde. Zij had de belangrijkste mannen aan het hof regelmatig bij
elkaar geroepen, om met hen de wegen te bespreken hoe de voor het christendom
verloren geraakte wijsheid van de oude culturen heroverd kon worden. Berta is
echter ook tot daden overgegaan. Zij had Pippijn ertoe bewogen, een gezantschap
samen te stellen uit de kring van haar Bertenaren aan het hof van de Kalief. Ik
had het geluk – in het jaar 765 – als één van die gezanten aan het hof van
Baldac aanwezig te zijn. Onze opdracht beperkte zich niet slechts tot het
aanknopen van diplomatieke betrekkingen. Wij bezochten in Baldac de kort
daarvoor opgerichte hofschool, waar uitmuntende geleerden van de antieke
beschavingen als leraar werkten. Indiërs, Perzen, Egyptenaren, Syriërs en Chaldeeërs
werden toentertijd door de kalief aan de hofschool aangesteld. Arabische
professoren waren er in die tijd nog niet. Veel Griekse geleerden vluchtten
voor de christenen naar Baldac toen ze in hun thuisland als heidenen werden
vervolgd. Onder Haroen al-Rasjid – dat weet jij beter dan ik, omdat in die tijd
Giburc in Baldac heeft gestudeerd – ontvouwde deze hofschool haar grootste
glans. Maar reeds in mijn tijd werden daar Plato en Aristoteles bestudeerd en
in het Arabisch en het Syrisch vertaald. We hadden de gelegenheid om ons een
Griekse scholing eigen te maken.
Deze hofschool van Baldac is het voorbeeld voor Karels
hofschool in Aken geworden. Ook in Aken werden de meest vooraanstaande
geleerden uit die tijd, hoofdzakelijk Ieren en Schotten, maar ook Langobarden
en Romeinen, als leraar aangesteld. Onze zonen konden zich nu in Aken en Tours
de kennis verwerven die wij voordien in het Oosten moesten halen.
Karel en ik brachten het in
onze studie niet erg ver. We waren allebei reeds te oud, toen onze hofschool in
werking begon te treden, en in Baldac lieten de taalproblemen een afronding van
onze studie niet toe. We hadden echter allebei in gedachten om voor onze zonen
een uitgebreide studie mogelijk te maken. Ik had geluk met jou. Loys had meer
moeite zijn studie met goed gevolg af te ronden. Maar jij hebt je opgave om met
hem te repeteren en hem te helpen goed vervuld. Jij was de voorbeeldige
leerling van Alcuinus en daar je je ook in de ridderlijke oefeningen had
onderscheiden, had Karel je als Loys' mentor naar Toulouse gestuurd.
Alcuinus, het eigenlijke middelpunt van het Europese
onderwijs, heeft jou als zijn geliefdste student aangeduid. Ik was trots toen
hij tegen me zei: 'Gui is mijn meest hoopgevende leerling, ik zou hem mijn werk
De virtutibus et vitiis willen opdragen. Hij is een voorbeeld van
Europese vorming, en in de toekomst moet ons jonge ridderschap zoals hij worden
opgeleid'. De virtutibus et vitiis is jouw levensboek geworden. Je hebt
Alcuinus' theorie in de praktijk van het leven omgezet. Sinds 'Berta met de
voet' ons opgedragen heeft de verloren geraakte verbinding met de antieke
beschavingen te zoeken en te herstellen, was niemand op vergelijkbare wijze
voorbereid om de door onze traditie nagestreefde ontwikkeling van Europa een
grotere stap voorwaarts te brengen dan jij. Je begrijpt, dat ik vertwijfeld
was, toen je niet terugkeerde van de bovenloop van de Ebro. Ik had al mijn hoop
voor de toekomst op jou gevestigd, en zag dit verdwijnen toen het bericht van
je gevangenneming mij bereikte. De mij zo aan het hart liggende opdracht van de
Bertenaren, die door jou op uitstekende wijze was bevorderd, al kon ze nog niet
helemaal volbracht worden, was in de hoogste mate in gevaar gebracht.
Toen is echter alles anders gekomen. Jij werd onder borgstelling
aan koningin Arabel overgegeven, deze hoogontwikkelde Arabische vrouw die haar
studietijd onder Haroen al-Rasjid met net zo goed gevolg afgerond had als jij
jouw studie aan het hof van Karel. Net zoals jij in Aken door Alcuinus, werd
Arabel in Baldac door Thebit voorgetrokken. Arabel, die jou – vóór je
gevangenschap – alleen als gevreesde krijgsheld kende, maar wel een onnozele
Christen in je vermoedde, zoals ze die tot dusver was tegengekomen, wilde je de
overmacht van haar wetenschap laten zien. Trouw aan je levensprincipe om
Blancheflur te zoeken, had je de tijd van je gevangenschap nuttig gebruikt. Je
hebt naast je Europese vorming, die Karel en ik nog niet vermochten te
bereiken, de onvergelijkbaar hogere wetenschap van de Arabieren, die toentertijd
de nog onvervalste wetenschap van de Perzen, Egyptenaren en Grieken was, erbij
verworven. Je werd een voorbeeldige leerling van de Arabische koningin. Zij had
met jou haar dictaten doorgewerkt en bij deze gelegenheid is het haar gelukt
Thebit niet slechts te begrijpen, maar daar verder te gaan waar deze zelf moest
blijven staan, omdat hij een heiden was. Jouw Bertenarenschap gaf je de sleutel
tot de geheimen van de Saturnus-Jupiter-profetie van Zarathoestra. Jij hebt
deze profetie in verband met de heilige drie koningen gebracht. Jouw uitleg
heeft de koningin weten te overtuigen, en zij die jou wilde beleren, bekeerde
zichzelf tot jouw christendom. Allebei hebben jullie hetgeen waar Flor en
Blancheflur reikhalzend naar uitkeken in dubbel opzicht in de praktijk
gebracht. Door jullie gemeenschappelijke studie en door jullie huwelijk. Zo
verkeerde mijn wanhoop en vertwijfeling, die mij bij jouw gevangenneming had
aangegrepen, in haar tegendeel.
In hoeverre ik mij er nu op kan verlaten dat je niet
slechts de nalatenschap van Koningin Berta, maar ook de door Thebit voorspelde
gebeurtenis zult nastreven en intensiveren, is gisteren tot me doorgedrongen,
toen na het weggaan van de Fransen ik je onder de Driekoningenster zag
strijden. In dit teken heb je nu gezegevierd. Er moet nu een tijd komen waarin
je niet meer helemaal door regeringszaken of de verdediging tegen Tybalts
wraaktochten in beslag wordt genomen. Terramer heeft zes jaar nodig gehad om
zijn leger toe te rusten. Het zal een tiental jaren duren eer hij zich zover
heeft hersteld dat hij weer gevaarlijk voor ons zou kunnen worden. Er ligt nu
een tijd voor je, waarin je je, tezamen met Giburc, rustig aan
opbouwwerkzaamheden kan wijden. Je zult je onderbroken speurwerk weer oppakken,
veel reizen en, zoals je je had voorgenomen, dát geslacht zoeken waarvan Thebit
zegt dat het in het Westen te vinden is. Deze toekomsttaak zal niemand
uitvoeren als jij er niet mee begint. Het is belangrijker dan jouw zorgen over
Rennewart. Als je vindt wat je zoekt, kan het je beschoren zijn om je op de
beslissende plaats voor te bereiden voor de nieuwe impuls in de ontwikkeling
van Europa en de hele mensheid, die met de grote conjunctie in het sterrenbeeld
Vissen te verwachten is. Daarmee heb je het mooiste beroep van je leven
gevonden.
Op dit ogenblik daarentegen – zo bezwoer Hendrik zijn
zoon – is het jouw taak om aan de spits van het Romeinse leger te staan en voor
het Rijk datgene te doen, wat de krachten van Loys te boven gaat.
Desondanks was
"Lieve Vader", antwoordde
"Dit is alleszins een reële grond voor de vervulling
van je verzoek." antwoordde zijn vader. "Toen ik die vreemdeling van
je in Oransch met zijn lange knuppel bezig zag, vreesde ik het ergste. Ook
Giburc zei tegen me, dat ze van hem vreugde ofwel ongemak verwachtte. Ik
vermoed dat Loys niet in Orlens is, maar in Oransch. Zoals ik hem ken, heeft
hij laten uitzoeken of Glorjet er nog staat en nu wacht hij in jouw veilige
burcht op berichten over de afloop van de veldslag. Rennewart kan allang in
Oransch zijn en als datgene is gebeurd wat we beiden moeten vrezen, dan komen
we te laat. Laat ons haast maken. Draag het commando over aan je broer, Hertog
Bernart. Hij zal zich bezighouden met het opheffen van het leger, in de naam
van Loys privileges waarborgen, bevorderingen doen, de eervolle doden in de
sarcofagen bijzetten en het slagveld opruimen. Doch ik, ik zou je graag naar
Oransch begeleiden."
Toen
vader en zoon op hun rit in Pitit Punt bericht over Rennewarts doortocht
ontvingen, bespeurden ze onheil.
Het machtige blok van het paleis Glorjet was reeds in
zicht, toen een stofwolk het naderen van een troep ruiters aankondigde. De
vaandel van Loys werd zichtbaar.
Rennewart
werd wakker van het luid geroep van zijn schildknaap, "Naar de
wapens", schreeuwde deze. Hij had vanuit het venster gezien, hoe de
ruitertroep de stadspoort naderde. De gevangen Saracenen onder zijn venster
waren opgesprongen en hadden naar de wapens gegrepen. Één van de
aankomende ruiters reed hen tegemoet en
beval hen in Arabisch hun wapens af te
leggen en rustig te blijven: er zou hen geen gevaar dreigen. Toen de Saracenen gehoorzaamden, trad echter een
andere ruiter naar voren en beval zijn
knechten in een taal, die de schildknaap niet begreep. Hij zag hoe de knechten de Saracenen
omsingelden.
"We zijn verraden!", schreeuwde de schildknaap.
Rennewart snelde naar het venster en zag de gehate Loys, die juist op het punt
stond de wapens van de Saracenen in beslag te laten nemen. Toen de Fransen met
wapengeweld voorgingen, voelde Rennewart zich smadelijk bespot. De schildknaap
sprong op, greep zijn zwaard, en schoot er vandoor.
"Naar de wapens!", schreeuwde hij.
Rennewart greep zijn zwaard en rende achter hem aan.
"We moeten ons verweren, we zijn de laatste
Saracenen. Ten strijde!", schreeuwde de schildknaap, en Rennewart kwam tot
diezelfde overtuiging. "Ten strijde!", schreeuwde hij zwaaiend met
zijn zwaard.
Op de trap kwam Giburc hun tegen. Zij had het lawaai
gehoord en uit de verwarring van de mannen de juiste conclusie getrokken.
"Kalmeert jullie, blijf daar!", riep ze met bezwerend opgeheven
armen, "
De mannen stormden verder. Op het gladde marmer was
stoppen ondenkbaar. Zoals het "lit marveil" op de jaspis vloer,
gleden de beide jongelingen over de blauw marmeren plavuizen naar de trap toe
en trokken Giburc met zich mee. Over de vallende vrouw heen joegen beide
strijders de trap af de binnenplaats in, waar ze aankwamen op het moment dat
Loys en de koningin met
De schildknaap stortte zich op
Toen Hendrik naast Alyze door de poort binnenkwam was
alles reeds voorbij. Door ontzetting verbleekt, gleed Alyze geruisloos van haar
paard. Hendrik ving haar op. "Mijn God", sprak hij, "Dat U dit
beschikt heeft."
*
We
hebben op voorzichtige wijze op de problematiek van een verzonnen afloop van
het
Wanneer men zich door de gestes Rennewart
of Moniage laat onderrichten wat er na het 9de boek van
Wolframs
Men zou alleen bij wijze van experiment
nogmaals de