Willehalm-

Kyot van Catalonië

 

 

 

W

olfram von Eschenbach vertelt ons dat hij door Graaf Herman van Thuringia met het verslag van de veldslag bij Alischanz – dat hij in het Middelhoogduits heeft weergegeven – bekend is gemaakt. Hij zegt echter niet van wie Herman van Thuringia dit bericht heeft gekregen.

            We hebben aan de hand van enkele voorbeelden aangetoond dat de eerste, Franstalige verslaggever een uitstekende geograaf, geschiedschrijver, veldheer en godsdienstfilosoof moet zijn geweest. Alvorens hij het aan hem in het Frans overgedragen verslag in het Middel-hoogduits vertaald heeft, heeft hij zich vermoedelijk volledig in de eerste verslaggever ingeleefd en tevens de decors van de Willehalm-handeling bezocht. Om zijn zo opmerkelijk realistische werken te volbrengen, heeft hij ook Frans moeten leren spreken. De samenwerking tussen de eerste Franse en de tweede Duitse oorlogscorrespondent komt ons zo perfect voor dat we ook een geestverwantschap tussen beide historici moeten veronderstellen.

            Als we ons nu dus de vraag stellen wie de eerste verslaggever geweest kan zijn, dan hebben we eigenlijk niet veel keuze.

          De oorspronkelijke verslaggever van een historisch gebeuren moet altijd tijdgenoot en ooggetuige van de gebeurtenis zijn. Ooggetuigen van de tweede veldslag, die in staat zouden zijn geweest een origineel bericht te schrijven waren er genoeg: wel tienduizenden. Wolframs verslag beslaat echter ook de eerste veldslag.  Als we aannemen dat het bericht zeker niet door een van de overlevende Saracenen is geschreven, dan valt het aantal mogelijke verslaggevers terug naar negen. Dat zijn de acht op het schip gevangengenomen en later door Rennewart bevrijde christenen: Bertram, Gêrart, Hûves, Witschart, Sansôn, Gaudîn, Hûnas and Gybelîn – en daarnaast alleen Willehalm.

            De in het scheepsromp gevangen strijders zijn uitgesloten. Zij hebben noch de eerste slag noch de beginfase van de tweede slag meegemaakt. Alleen Willehalm – daarover is geen verdere discussie meer nodig – was in staat om een authentiek verslag van de slag te schrijven.

            Doch zelfs wanneer de eerste slag door duizenden zou zijn overleefd, dan zou alleen de legeraanvoerder in staat zijn om elke fase van de slag – vanuit het gezichtspunt van een veldheer – zo soeverein te overzien en tactisch zo duidelijk af te schilderen. Bovendien beschikte onze verslaggever over unieke informatie over zijn tegenstanders. Alleen Willehalm kende de Arabische verhoudingen – door zijn gevangenschap en door de verwantschap met zijn vrouw – evengoed als de eigen, Frankische situatie.

            De hoge kwaliteit van Wolframs overlevering – vergeleken met de mindere kwaliteit van alle andere overleveringen – is alleen verklaarbaar door te veronderstellen dat de via Herman van Thuringia lopende traditie getrouwer was dan de overlevering die in de chansons de geste vóór Wolframs Willehalm gepubliceerd is.

            Om redelijk te kunnen vertalen en mogelijke fouten in zijn overlevering te constateren en corrigeren moest Wolfram over een uitgesproken inlevingsvermogen in de persoonlijkheid van de eerste verslaggever beschikken.  Dat Wolfram deze gave der empathie bezat, zegt hij zelf in de proloog. Hij heeft een geestelijke verbinding met de eeuwige individualiteit van Willehalm, "Sint Willehalm", die hij als heilige aanroept.

            J.B. Kurz zegt daarover in zijn Heimat und Geschlecht Wolframs von Eschenbach:

 

Bijzonder interessant is dat Wolfram herhaaldelijk afgeschilderd wordt als zijnde geïnspireerd door de Heilige Geest, dat hij dus een representant van de christelijke muze is.[1]   

 

De meest competente beoordelaar van deze bijzondere kunst van Wolfram, Rudolf Steiner zegt over Wolfram von Eschenbach: "Hij was door en door een ingewijde." [2]

 

Nadat Wolfram de waarheid onderzocht heeft, hebben wij de mogelijkheid om datgene wat hij ons meedeelt met onze gewone logica te toetsen, en te beoordelen of zijn aanwijzingen consequent zijn en een historische toetsing kunnen doorstaan.

            Een voorbeeld van hoe zeer Wolfram von Eschenbach er persoonlijk van overtuigd was de waarheid tot in alle details precies te kennen, is zijn oordeel over Chrétien de Troyes. Volgens Wolfram heeft Chrétien in zijn uitgave van de Willehalm-overlevering niet juist bericht, door te zeggen dat Willehalm in Munleun een oude "tymit" (tijk, oud katoenen hemd; Wh. 125:20) droeg.

            In zijn zekerheid hierover merkt Wolfram helemaal niet dat hij met zijn bewijsvoering helemaal niets bewijst. Hij bewijst alleen dat hij kennelijk zo zeker is van zijn zaak dat hij niet in de gaten heeft dat hij niets bewijst. Voor een normaal intelligent mens staat één bewering tegenover de andere. Chrétien zegt dat Willehalm in een oud katoenen hemd was gekleed. Wolfram zegt dat hij Arofels wapenrok droeg.     

Wolfram beschrijft deze wapenrok op minutieuze wijze. Uit zijn beschrijving van het vergrotingseffect van de knopen kunnen we zelfs afleiden dat deze waarschijnlijk uit bergkristal gebeiteld waren, lensvormig geslepen en gepolijst. Maar beslissen wie er nu gelijk heeft: Wolfram of Chrétien – geheel afgezien van de vraag of Chrétien überhaupt een Willehalm heeft gedicht – kunnen wij niet; dat kan alleen een ooggetuige. Wolfram leeft echter 400 jaar na de gebeurtenis en desondanks beschrijft hij de dingen precies alsof hij ooggetuige ervan was. Daar de opmerking over Chrétien onmogelijk al in het originele Franse bericht kan hebben gestaan en van Wolfram zelf moet stammen, kan deze opmerking alleen zo opgevat worden dat Wolfram weliswaar niet een op eigen waarneming met fysieke ogen gebaseerd ooggetuigenbericht schrijft, maar: Een bericht weergeeft dat aan hem overgeleverd werd en dat hij met behulp van zijn "kunst" kan verifiëren.

Het voorbeeld is echter ook voor de literatuurgeschiedenis interessant. Wolfram kent blijkbaar een Willehalm-uitgave van Chrétien de Troyes. Het kan alleen maar om deze ene Chrétien gaan. In tegenstelling tot Wolfram kennen we weliswaar een Wilhelm van Engeland, maar geen Willehalm van Oransch of een Gwillâms de Orangis van de hand van Chrétien de Troyes. Wij veroorloven het ons om dit tegen Wolfram te gebruiken en te zeggen: "Ziedaar deze opschepper, nu wil hij ons ook nog voorspiegelen dat Chrétien een Willehalm heeft geschreven."

De zaak ligt, nauwkeurig gezien, echter omgekeerd en geeft te denken. Zowel de Duitser alsook de Fransman hebben – daarover bestaat geen twijfel – een Parzival/Perceval gedicht. Maar blijkbaar hebben beiden ook een Willehalm gedicht. Wolfram zou niet op zo'n duidelijk wijze op Chrétien hebben kunnen zinspelen zonder het risico te lopen zich bij zijn toehoorders bloot te stellen, indien Chrétien, die men als dichter van de Parzival kende, werkelijk geen Willehalm geschreven zou hebben. Een ieder zou in staat geweest zijn Wolfram te corrigeren. Gottfried van Straatsburg zou de eerste geweest zijn. Wolfram is vanzelfsprekend van mening dat zowel hij als Chrétien niet alleen de Perceval, maar ook de Guillams bewerkt heeft.

Op dit punt moeten we Wolfram nageven dat hij beter georiënteerd kan zijn dan wij. Uiteraard, het lijkt merkwaardig dat beide dichters de Willehalm-materie die zo ver van de Parzival afwijkt, bewerkt hebben. Dit is óf een heel groot toeval, óf de twee onderwerpen  hebben iets met elkaar te maken.

Met betrekking tot de Willehalm hebben we overwogen dat het originele bericht van de veldslag alleen van Willehalm zélf afkomstig kan zijn. Chrétien, die ongeveer 400 jaar na Willehalm leefde, kon dit verslag niet zomaar verzinnen. Deze Willehalm van Chrétien – die we niet kennen, daar het sindsdien verloren is gegaan – moet zich veel minder van Wolframs Willehalm onderscheiden hebben dan bij voorbeeld de Perceval van de Parzival. Blijkbaar was deze Willehalm van Chrétien wel een goed verslag, gezien het feit dat de kritische Wolfram het niet in principe, maar alleen op een klein detail aankaart. Chrétien moet zich derhalve op een zegsman gebaseerd hebben die ook Wolfram kan kennen. Chrétien kon – 360 jaar na de slag – niet een versie daarover schrijven dat in wezen zo zeer overeen blijkt te komen met het van Willehalm stammende origineel, dat Wolfram hem slechts in onbeduidende bijzonderheden moet corrigeren.

Uit deze stand van zaken mag geconcludeerd worden dat Chrétiens zegsman – degene die aan het begin van de traditie staat – dezelfde oorspronkelijke oorlogsverslaggever moet zijn geweest die ook in Wolframs traditie aan de wieg staat.

Zowel Chrétien als Wolfram beschrijven een historische gebeurtenis: de slag van Alischanz. Zowel Chrétien als Wolfram hebben – 350-400 jaar later – beschikt over een origineel oorlogsverslag. Omdat beide verslagen elkaar blijkbaar letterlijk dekken, kan er aan het begin slechts één verslag bestaan hebben.

We hebben voorheen uiteengezet waarom alleen Willehalm zélf als auteur van een origineel verslag in aanmerking komt. Willehalm is daarom Wolframs zegsman voor diens Willehalm en is tegelijk ook Chrétiens zegsman voor diens verloren gegane Gwillâms de Orangis.

 

Uitgaande van bepaalde geografische overeenkomstigheden omtrent Saint-Guilhelm-le-Désert en Montpellier kregen we het vermoeden dat Willehalms zetel in diens latere jaren het jachthuis van de hertogen en broeders Kyot en Maniflot moet zijn geweest. De vraag die men nu dus moet stellen is, of één van de twee broers Willehalm is of dat Willehalm enerzijds en de twee broers Kyot en Maniflot anderzijds in verschillende tijden in hetzelfde huis hebben gewoond. In de Parzival heeft Wolfram waarschijnlijk welbewust de persoons- en plaatsnamen van de Willehalm gecodeerd. Ook Kyot en Maniflot kunnen in code gebrachte persoonsnamen zijn die we in de Willehalm al hebben ontmoet.

            We hebben gezien dat het land Brubant van de Willehalm en het land Brubarz van de Titurel het gebied rond Montpellier is. Het "gebied" in de terminologie van de Willehalm is het hertogdom Brubant. De toenmalige hoofdstad van dit hertogdom – heden Montpellier – is identiek met de stad Komarzi van de Willehalm en met de stad Pelrapeire van de Parzival. In de Willehalm hebben we een broer van Willehalm die de stad Komarzi regeert. Daar heet hij Buow van Komarzi. De andere broer van Willehalm in dit gebied is Bernart van Brubant. In de Parzival bestaat er in het land Brobarz – dus in hetzelfde gebied – ook een andere broer van de hertogen Kyot en Maniflot die daar de naam Tampenteire heeft. Deze Tampenteire is in de Parzival de heerser van Pelrapeire, de hoofdstad van het land Brobarz, terwijl Kyot en Maniflot in de eenzaamheid in hun jachthuis leven. We hebben in de Willehalm dus broers: Willehalm, Bernart en Buow in het gebied van Montpellier. We hebben in de Parzival  ook drie broers: Kyot, Maniflot en Tampenteire. Van Willehalm weten we uit de geschiedenis dat hij zich na zijn publieke leven in Saint-Guilhelm-le-Désert teruggetrokken heeft. We zeggen: niet in het klooster, maar in het jachthuis. In de Parzival bevindt zich ook een tweede broer in dat jachthuis, terwijl de andere in Pelrapeire blijft. Wie van de twee broers van Willehalm – voor het geval dat de drie broers van de Willehalm en de drie broers van de Parzival identiek zijn – blijft achter in Pelrapeire en wordt vader van Condwiramur?

            In aansluiting op de Willehalm hebben we Willehalm in Gellone – het latere Saint-Guilhelm-le-Désert – te zoeken. Dit is geschiedkundig gedocumenteerd. Willehalm kan derhalve niet Tampenteire, maar alleen Kyot of Maniflot zijn. Al naar gelang de omstandigheden zou Bernart van Brubant alsmede Buow van Komarzi identiek met Tampenteire zijn. Nu is echter één van de twee broers – Bernart – in de Willehalm hertog van het hele land Brubant, terwijl de andere – Buow graaf van de hoofdstad Komarzi is. Van Bernart weet men niet waar zijn zetel in het land Brubant is. Van Buow weet men dat wel: in Komarzi. Van Tampenteire weet men het ook: in Pelrapeire. Komarzi is echter hetzelfde als Pelrapeire. We mogen dus concluderen dat Graaf Buow van Komarzi uit de Willehalm en Koning Tampenteire uit de Parzival één en dezelfde persoon zijn. Bernart en Willehalm zouden dan Kyot en Maniflot in het jachthuis moeten zijn.

            In de Parzival komen er geen edelen voor. Geschiedkundig worden de graven door Wolfram consequent als koningen betiteld. Twee personages van de Parzival zijn echter hertogen: Kyot en Maniflot. Deze twee waren ook hertogen in de geschiedenis. In de Willehalm wordt Willehalm weliswaar altijd markgraaf genoemd, maar in de proloog vertelt ons Wolfram dat hij een "vorst" – dus een hertog, een "duc" – is geweest. Zijn benoeming als vorst vindt terloops plaats – naar Loys' aard – in Munleun (Laon). Wolfram verwijst naar deze verheffing doordat hij Loys laat zeggen (Wh. 146:25):

 

hêr Willalm, sint irz sît,                                  Heer Willehalm, sinds u het nu echt bent,

sô dunket mich des gein iu zît,                      acht ik voor u de tijd gekomen

daz ich bekenne iu fürsten reht.                   u als een vorst te behandelen.

 

Uit Wolframs Willehalm blijkt dat Willehalm – vanuit Oranje – tien jaar lang de functie van hertog over een gebied heeft uitgeoefend dat het hele zuidelijke front van het rijk der Franken bestrijkt. Hij houdt Tybalt aan de Ebro, aan de Catalonische  kust, aan de Septimanische kust en in de Provence in toom, zonder dat Loys hem de verschuldigde steun verleent. Pas op het moment dat Loys Willehalms toorn vreest, bindt hij in en geeft toe dat hij hem allang het vorstenrecht had moeten toekennen. Pas in Munleun besluit hij hem daadwerkelijk tot hertog te verheffen.

            Nu bestond er destijds – volgens de geschiedkundigen – nog geen staatsrechtelijk domein onder de naam "Hertogdom Catalonië". Etnografisch-geografisch en taalkundig duidt het begrip Catalonië een gebied aan dat van de monding van de Ebro tot in het Franse Rousillon reikt. Catalonië omvat ook het gebied waarin Barcelona ligt. Willehalm speelde een doorslaggevende rol bij de verovering van Barcelona en bij de totstandkoming van de Spaanse Mark.  Later heeft hij vanuit Oranje de zuidgrens van de Spaanse Mark tot aan de Ebro vooruitgeschoven. Hij kan derhalve terecht ook in de geschiedenis de titel hertog van Catalonië of Hertog van Barcelona hebben gehad. Gezien zijn prestaties in het oosten van de Spaanse Mark, dus in Catalonië, mag Wolfram hem in de Parzival met veel realiteitsgehalte "Hertog van Catalonië" noemen. Hij kan in de geschiedenis ook "Guilelmus Catelanus" zijn genoemd. Zijn titel zou in het Frans "Duc de catalogne" geluid moeten hebben. We mogen dus concluderen dat Willehalm de hertog Kyot van Catalonië is en dat daarom Maniflot Willehalms broer Bernart moet zijn. Door deze gedachtegang zijn we tot de conclusie gekomen dat Willehalm van de Willehalm  en Kyot van Catalonië van de Parzival één en dezelfde persoon zijn. (Nadat Kyot zich uit het wereldse leven had teruggetrokken, heeft Bernart het hertogdom Catalonië overgenomen en – zoals geschiedkundig is gedocumenteerd – de titel "Hertog van Barcelona" gevoerd.

            Daarmee hebben we omgekeerd ook informatie over Kyot van Catalonië gekregen, die we uit de Parzival  niet ontvangen hebben: Kyot van Catalonië is onze – in de eenzaamheid boven Saint-Guilhelm-le-Désert levende – Willehalm, de aanvoerder in de slag van Alischanz en de originele verslaggever daarvan. Na de slag bij Alischanz  leeft Willehalm niet – zoals in de Vita beschreven  – in het klooster Gellone (Saint-Guilhelm-le-Désert), maar hoog boven dit klooster in het "weidehûs" (jachthuis), zoals dat in de Parzival (P. 190:21) met betrekking tot Kyot van Catalonië wordt beschreven.

            Deze gedachte heeft de allergrootste consequenties. Of het juist is zal blijken wanneer die consequenties worden nagegaan. Wij willen het voorlopige resultaat van onze overwegingen eenvoudig neerzetten, en aan de hand van enkele details van de Willehalm en de Parzival aantonen dat de identificatie van Willehalm met Kyot van Catalonië vele vragen kan oplossen. Willehalm is uit de Karolingische annalen gewist. Zijn broer, Hertog Bernhard van Barcelona, echter – onze Maniflot van de Parzival die dezelfde persoon als de Hertog van Brubant is en in de geschiedenis dezelfde titel en voornaam heeft – is in de documenten bewaard gebleven. Als vertegenwoordiger van de Iers-Schotse, Keltische geloofsrichting en als beschermheer van de Willehalm-traditie – was hij evenwel niet minder een lastpost voor de Latijnse partij aan het hof dan Willehalm zelf. Men heeft hem op een andere wijze historisch geruïneerd: Hij werd het slachtoffer van een lastercampagne.

            Er wordt van Bernhard onder meer datgene gezegd wat vooral zijn vrouw, Dhuoda, tegen hem kon inbrengen: Hij zou corrupt en de minnaar van de keizerin zijn geweest. Nu heeft echter juist deze Dhuoda een handboek voor de opleiding van haar zoon geschreven, waarin van Bernhard op de alleraardigste en eerbiedwaardigste wijze gesproken wordt, en waarin diens zoons als toonbeeld van onkreukbaar gedrag worden beschreven. Dit document van een vrouw – Willehalms stiefzuster – is de Karolingische geschiedcensuur ontgaan en kan als een belangrijk historisch document de geschiedopvatting van Wolfram von Eschenbach ten gunste van Willehalm en Bernhard steunen.

            Weer anders dan Willehalm – die doodgezwegen werd – en Bernhard – die zwartgemaakt is – is het de laatste vertegenwoordiger van de Iers-Schotse geloofsrichting gegaan in de persoon van Johannes Scotus Erigena. Dit hoofd van de hofschool van Karel de Kale in Laon, die de werken van Dionysius Areopagita van het Grieks in het Latijns heeft vertaald, werd – na de dood van zijn vriend Karel de Kale – verketterd en op beestachtige wijze vermoord, omdat hij zogezegd zijn leerlingen tot denken heeft aangezet.[3]  Zijn geschriften werden in beslag genomen en verbrand. Enkele ervan zijn bewaard gebleven en kunnen als representatief voor het met het vroege christendom verwante Iers-Schotse christendom aan het Karolingische hof beschouwd worden. Met zijn vertaling van het werk van Dionysius heeft Johannes Scotus een laatste bijdrage geleverd in de zin van het Graalchristendom. Dionysius Areopagita was een leerling van de apostel Paulus, die in Athene een school gesticht had, die reeds in de eerste eeuw graaldoelen voor ogen had, voor zover de leerling van Paulus aansloot bij Plato en de bezielde Griekse astronomie. Zoiets was toen nog geheel christelijk in de zin van  het eerste hoofdstuk van het Johannes evangelie. Dionysius leerde een synthese van de "heidense" astronomie van de Grieken en de christelijke hiërarchieënleer. Deze leer van Dionysius werd vooreerst door de eeuwen heen mondeling overgeleverd, eer het in de 6de eeuw in de Griekse taal werd opgeschreven. Johannes Scotus heeft het dan in de 9de eeuw in het Latijns vertaald. De toenmalige Kerk heeft deze vertaling aanvaard; de vertaler daarentegen heeft ze verketterd.

            Johannes Scotus was de vertegenwoordiger van het Ierse christendom aan het hof van Karel de Grote in de zin van de Ronde Tafel van Koning Arthur. Hij was een tijdgenoot van Parzival. Parzival, die met Kyots hulp de Arthur-overlevering verenigde met de graaloverlevering, zou Johannes Scotus persoonlijk gekend kunnen hebben. Het is aan te nemen dat ook Willehalm-Kyot en zeker zijn broer Bernhard van Barcelona – Johannes Scotus persoonlijk gekend hebben. Deze jongere, platonische geleerde vertegenwoordigde de traditie van Bernhard en Willehalm aan het hof en was  als vertaler van Dionysius in de zin van de traditie van "Berte met de voet" werkzaam, doordat hij net als Alcuinus het christendom niet volgens de petrinische richting wilde ontwikkelen, maar met Paulus en diens leerlingen aansluiting bij het Johannes-evangelie zocht; ook hij kan de historische Parzival nog persoonlijk gekend hebben.

            Het is opmerkelijk dat destijds een man verketterd werd, omdat hij zijn leerlingen aanzette tot zelfstandig denken.  Aanzetten betekent – in de zin van de toenmalige Latiniteit – verleiden. Het bezwaar was niet onterecht. Johannes heeft daadwerkelijk een scholing van het gedachteleven nagestreefd, die niet in het belang van de Kerk was.  Hij spreekt van de wijdte en goddelijkheid der gedachten, die in de uit lichaam, ziel en geest bestaande mens levend gemaakt kunnen worden. Hij wilde het denkende begrijpen in zijn leerlingen wekken en hen aantonen op welke wijze het kenvermogen als een gelukmakende, hemelse vaardigheid geactiveerd kon worden.

            Daarmee was hij zijn tijd – en vooral het concilie van Constantinopel – ver vooruit. Pas Albertus Magnus kon in de 13de eeuw ongestraft soortgelijke doelen nastreven als die van Johannes Scotus in de 9de eeuw.

            Het is niet verwonderlijk dat mannen zoals Willehalm, Bernhard en Johannes, die het zelfbewustzijn van de mens wilde ontwikkelen, niet gaarne door de Latijnse richting werden gezien. De mensen uit die tijd stonden op een tweevoudige manier vijandig tegenover de overlevering van  Kyots graalgedachten Lodewijk de Vrome was geen vriend van Kyot en voor de hofchroniqueurs waren de boden van de Ierse geloofsrichting – wier missionering in het gebied van het Merovingische-Frankische-Alamannische christendom van de rooms-katholieke kerk vroeger getolereerd werd –  niet meer welkom. In deze situatie was blijkbaar de mondelinge overlevering het meest betrouwbare middel om mededelingen onvervalst aan het nageslacht over te dragen. In ieder geval zou Willehalms origineel bericht van de veldslag – omdat hij Lodewijk niet op die manier beschrijft zoals deze zichzelf in de bestelde schriftelijke documenten wilde zien, en omdat de vertegenwoordigers van de eigentijdse Latiniteit een enorme hekel aan hem hadden – het bij een schriftelijke overdracht niet overleefd hebben. Op een mondelinge wijze is het door de eeuwen heen betrouwbaar overgedragen, zodat Wolfram er in het Middelhoogduits een gedicht van kon maken en het voor het nageslacht bewaard kon blijven.

            Hoe exact en consequent de overlevering in Wolframs werken op gecodeerde wijze overgedragen, vertaald en gedicht werd, daar is zelfs de naamgeving – Willehalm = Kyot van Catalonië – een sprekend voorbeeld van. Hoewel Wolfram de persoon die in de Willehalm: Willehalm heet en in de Parzival: Kyot van Catalonië, verschillende namen geeft, gaat hij daarbij geenszins willekeurig of onlogisch te werk. Zijn taalcreaties kunnen altijd op een of andere manier, ook taalkundig onderbouwd worden. Volgens Wolfram heette Willehalm in het Frans Gwillams. Op z'n Provençaals luidt de naam Guilhem. Willehalm werd aan het hof van Karel de Grote – dit blijkt uit de opdracht van Alcuinus in diens De virtutibus et vitiis Graaf Gui genoemd. Als men het begrip "Kyot" als een Wolframse verbastering van het verkleinwoord van Gui: "Guilhot" of "Guillot" herkent, dan wordt het verband tussen Willehalm en Kyot of Gui c.q. Guillot en Kyot ook in de namen inzichtelijk.

Wij willen in elk geval de vergelijking: Guilhot of Gui – casus obliquus: Guion – gelijk Kyot – eens als mogelijkheid beschouwen en zien of er verdere redenen aan het licht komen die onze identificatie van Willehalm met Kyot van Catalonië kunnen steunen.

 

* * *

 

 



[1] J.B. Kurz, Heimat und Geschlecht Wolframs von Eschenbach, 61. Jahresbericht des hist. Verein Mittelfranken, blz. 34. 

[2]  Zie de voordracht van Rudolf  Steiner over  Parzival und Lohengrin, gehouden op 3 december, 1905 in Keulen.  Een alternatieve vertaling van zijn uitspraak over Wolfram, die in het Duits luidt:  "Er war ein gründlich Eingeweihter", is "Hij was een grondige ingewijde."

[3] Zie Otto Fränkl, Der Tod des Erigena, een kort verhaal verschenen in de "Almanach der Literarischen Vereinigung am Goetheanum" in Dornach 1934. Vertaald in het Engels als The Message From Iona – The Life and Death of John Scotus Erigena door Robert J. Kelder, Willehalm Instituut te Amsterdam.