Willehalm-
Kyot van Catalonië
olfram
von Eschenbach vertelt ons dat hij door Graaf Herman van Thuringia met het
verslag van de veldslag bij Alischanz – dat hij in het Middelhoogduits heeft
weergegeven – bekend is gemaakt. Hij zegt echter niet van wie Herman van
Thuringia dit bericht heeft gekregen.
We hebben aan de hand van enkele
voorbeelden aangetoond dat de eerste, Franstalige verslaggever een uitstekende
geograaf, geschiedschrijver, veldheer en godsdienstfilosoof moet zijn geweest.
Alvorens hij het aan hem in het Frans overgedragen verslag in het
Middel-hoogduits vertaald heeft, heeft hij zich vermoedelijk volledig in de
eerste verslaggever ingeleefd en tevens de decors van de Willehalm-handeling
bezocht. Om zijn zo opmerkelijk realistische werken te volbrengen, heeft hij
ook Frans moeten leren spreken. De samenwerking tussen de eerste Franse en de
tweede Duitse oorlogscorrespondent komt ons zo perfect voor dat we ook een
geestverwantschap tussen beide historici moeten veronderstellen.
Als we ons nu dus de vraag stellen
wie de eerste verslaggever geweest kan zijn, dan hebben we eigenlijk niet veel
keuze.
De
oorspronkelijke verslaggever van een historisch gebeuren moet altijd tijdgenoot
en ooggetuige van de gebeurtenis zijn. Ooggetuigen van de tweede veldslag, die
in staat zouden zijn geweest een origineel bericht te schrijven waren er
genoeg: wel tienduizenden. Wolframs verslag beslaat echter ook de eerste
veldslag. Als we aannemen dat het
bericht zeker niet door een van de overlevende Saracenen is geschreven, dan
valt het aantal mogelijke verslaggevers terug naar negen. Dat zijn de acht op
het schip gevangengenomen en later door Rennewart bevrijde christenen: Bertram,
Gêrart, Hûves, Witschart, Sansôn, Gaudîn, Hûnas and Gybelîn – en daarnaast
alleen Willehalm.
De in het scheepsromp gevangen
strijders zijn uitgesloten. Zij hebben noch de eerste slag noch de beginfase
van de tweede slag meegemaakt. Alleen Willehalm
– daarover is geen verdere discussie meer nodig – was in staat om een
authentiek verslag van de slag te schrijven.
Doch zelfs wanneer de eerste slag
door duizenden zou zijn overleefd, dan zou alleen de legeraanvoerder in staat
zijn om elke fase van de slag – vanuit het gezichtspunt van een veldheer – zo
soeverein te overzien en tactisch zo duidelijk af te schilderen. Bovendien
beschikte onze verslaggever over unieke informatie over zijn tegenstanders.
Alleen Willehalm kende de Arabische
verhoudingen – door zijn gevangenschap en door de verwantschap met zijn vrouw –
evengoed als de eigen, Frankische situatie.
De hoge kwaliteit van Wolframs
overlevering – vergeleken met de mindere kwaliteit van alle andere
overleveringen – is alleen verklaarbaar door te veronderstellen dat de via
Herman van Thuringia lopende traditie getrouwer was dan de overlevering die in
de chansons de geste vóór Wolframs Willehalm
gepubliceerd is.
Om redelijk te kunnen vertalen en
mogelijke fouten in zijn overlevering te constateren en corrigeren moest
Wolfram over een uitgesproken inlevingsvermogen in de persoonlijkheid van de
eerste verslaggever beschikken. Dat
Wolfram deze gave der empathie bezat, zegt hij zelf in de proloog. Hij heeft
een geestelijke verbinding met de eeuwige individualiteit van Willehalm,
"Sint Willehalm", die hij als
heilige aanroept.
J.B. Kurz zegt daarover in zijn Heimat
und Geschlecht Wolframs von Eschenbach:
Bijzonder
interessant is dat Wolfram herhaaldelijk afgeschilderd wordt als zijnde
geïnspireerd door de Heilige Geest, dat hij dus een representant van de
christelijke muze is.
De
meest competente beoordelaar van deze bijzondere kunst van Wolfram, Rudolf
Steiner zegt over Wolfram von Eschenbach: "Hij was door en door een
ingewijde."
Nadat
Wolfram de waarheid onderzocht heeft, hebben wij de mogelijkheid om datgene wat
hij ons meedeelt met onze gewone logica te toetsen, en te beoordelen of zijn
aanwijzingen consequent zijn en een historische toetsing kunnen doorstaan.
Een voorbeeld van hoe zeer Wolfram
von Eschenbach er persoonlijk van overtuigd was de waarheid tot in alle details
precies te kennen, is zijn oordeel over Chrétien de Troyes. Volgens Wolfram
heeft Chrétien in zijn uitgave van de Willehalm-overlevering
niet juist bericht, door te zeggen dat Willehalm
in Munleun een oude "tymit" (tijk, oud katoenen hemd; Wh. 125:20)
droeg.
In zijn zekerheid hierover merkt
Wolfram helemaal niet dat hij met zijn bewijsvoering helemaal niets bewijst.
Hij bewijst alleen dat hij kennelijk zo zeker is van zijn zaak dat hij niet in
de gaten heeft dat hij niets bewijst. Voor een normaal intelligent mens staat
één bewering tegenover de andere. Chrétien zegt dat Willehalm
in een oud katoenen hemd was gekleed. Wolfram zegt dat hij Arofels wapenrok
droeg.
Wolfram beschrijft deze wapenrok op minutieuze wijze. Uit
zijn beschrijving van het vergrotingseffect van de knopen kunnen we zelfs
afleiden dat deze waarschijnlijk uit bergkristal gebeiteld waren, lensvormig
geslepen en gepolijst. Maar beslissen wie er nu gelijk heeft: Wolfram of
Chrétien – geheel afgezien van de vraag of Chrétien überhaupt een Willehalm
heeft gedicht – kunnen wij niet; dat kan alleen een ooggetuige. Wolfram leeft
echter 400 jaar na de gebeurtenis en desondanks beschrijft hij de dingen
precies alsof hij ooggetuige ervan was. Daar de opmerking over Chrétien
onmogelijk al in het originele Franse bericht kan hebben gestaan en van Wolfram
zelf moet stammen, kan deze opmerking alleen zo opgevat worden dat Wolfram
weliswaar niet een op eigen waarneming met fysieke ogen gebaseerd ooggetuigenbericht
schrijft, maar: Een bericht weergeeft dat aan hem overgeleverd werd en dat hij
met behulp van zijn "kunst" kan verifiëren.
Het voorbeeld is echter ook voor de
literatuurgeschiedenis interessant. Wolfram kent blijkbaar een Willehalm-uitgave
van Chrétien de Troyes. Het kan alleen maar om deze ene Chrétien gaan. In
tegenstelling tot Wolfram kennen we weliswaar een Wilhelm van Engeland,
maar geen Willehalm van Oransch of een Gwillâms
de Orangis van de hand van Chrétien de Troyes. Wij veroorloven het ons om
dit tegen Wolfram te gebruiken en te zeggen: "Ziedaar deze opschepper, nu
wil hij ons ook nog voorspiegelen dat Chrétien een Willehalm
heeft geschreven."
De zaak ligt, nauwkeurig gezien, echter omgekeerd en geeft
te denken. Zowel de Duitser alsook de Fransman hebben – daarover bestaat geen
twijfel – een Parzival/Perceval gedicht. Maar blijkbaar hebben beiden
ook een Willehalm gedicht. Wolfram zou
niet op zo'n duidelijk wijze op Chrétien hebben kunnen zinspelen zonder het
risico te lopen zich bij zijn toehoorders bloot te stellen, indien Chrétien,
die men als dichter van de Parzival kende, werkelijk geen Willehalm
geschreven zou hebben. Een ieder zou in staat geweest zijn Wolfram te
corrigeren. Gottfried van Straatsburg zou de eerste geweest zijn. Wolfram is
vanzelfsprekend van mening dat zowel hij als Chrétien niet alleen de Perceval,
maar ook de Guillams bewerkt heeft.
Op dit punt moeten we Wolfram nageven dat hij beter
georiënteerd kan zijn dan wij. Uiteraard, het lijkt merkwaardig dat beide
dichters de Willehalm-materie die zo
ver van de Parzival afwijkt, bewerkt hebben. Dit is óf een heel groot
toeval, óf de twee onderwerpen hebben
iets met elkaar te maken.
Met betrekking tot de Willehalm
hebben we overwogen dat het originele bericht van de veldslag alleen van Willehalm
zélf afkomstig kan zijn. Chrétien, die ongeveer 400 jaar na Willehalm
leefde, kon dit verslag niet zomaar verzinnen. Deze Willehalm
van Chrétien – die we niet kennen, daar het sindsdien verloren is gegaan – moet
zich veel minder van Wolframs Willehalm
onderscheiden hebben dan bij voorbeeld de Perceval van de Parzival.
Blijkbaar was deze Willehalm van
Chrétien wel een goed verslag, gezien het feit dat de kritische Wolfram het
niet in principe, maar alleen op een klein detail aankaart. Chrétien moet zich
derhalve op een zegsman gebaseerd hebben die ook Wolfram kan kennen. Chrétien
kon – 360 jaar na de slag – niet een versie daarover schrijven dat in wezen zo
zeer overeen blijkt te komen met het van Willehalm
stammende origineel, dat Wolfram hem slechts in onbeduidende bijzonderheden
moet corrigeren.
Uit deze stand van zaken mag geconcludeerd worden dat
Chrétiens zegsman – degene die aan het begin van de traditie staat – dezelfde
oorspronkelijke oorlogsverslaggever moet zijn geweest die ook in Wolframs
traditie aan de wieg staat.
Zowel Chrétien als Wolfram beschrijven een historische
gebeurtenis: de slag van Alischanz. Zowel Chrétien als Wolfram hebben – 350-400
jaar later – beschikt over een origineel oorlogsverslag. Omdat beide verslagen
elkaar blijkbaar letterlijk dekken, kan er aan het begin slechts één verslag
bestaan hebben.
We hebben voorheen uiteengezet waarom alleen Willehalm
zélf als auteur van een origineel verslag in aanmerking komt. Willehalm
is daarom Wolframs zegsman voor diens Willehalm
en is tegelijk ook Chrétiens zegsman voor diens verloren gegane Gwillâms de
Orangis.
Uitgaande
van bepaalde geografische overeenkomstigheden omtrent Saint-Guilhelm-le-Désert
en Montpellier kregen we het vermoeden dat Willehalms
zetel in diens latere jaren het jachthuis van de hertogen en broeders Kyot en
Maniflot moet zijn geweest. De vraag die men nu dus moet stellen is, of één van
de twee broers Willehalm is of dat Willehalm
enerzijds en de twee broers Kyot en Maniflot anderzijds in verschillende tijden
in hetzelfde huis hebben gewoond. In de Parzival heeft Wolfram
waarschijnlijk welbewust de persoons- en plaatsnamen van de Willehalm
gecodeerd. Ook Kyot en Maniflot kunnen in code gebrachte persoonsnamen zijn die
we in de Willehalm al hebben ontmoet.
We hebben gezien dat het land
Brubant van de Willehalm en het land
Brubarz van de Titurel het gebied rond Montpellier is. Het
"gebied" in de terminologie van de Willehalm
is het hertogdom Brubant. De toenmalige hoofdstad van dit hertogdom – heden
Montpellier – is identiek met de stad Komarzi van de Willehalm
en met de stad Pelrapeire van de Parzival. In de Willehalm
hebben we een broer van Willehalm die de stad
Komarzi regeert. Daar heet hij Buow van Komarzi. De andere broer van Willehalm
in dit gebied is Bernart van Brubant. In de Parzival bestaat er in het
land Brobarz – dus in hetzelfde gebied – ook een andere broer van de hertogen
Kyot en Maniflot die daar de naam Tampenteire heeft. Deze Tampenteire is in de Parzival
de heerser van Pelrapeire, de hoofdstad van het land Brobarz, terwijl Kyot en
Maniflot in de eenzaamheid in hun jachthuis leven. We hebben in de Willehalm
dus broers: Willehalm, Bernart en Buow in het
gebied van Montpellier. We hebben in de Parzival ook drie broers: Kyot, Maniflot en
Tampenteire. Van Willehalm weten we uit de
geschiedenis dat hij zich na zijn publieke leven in Saint-Guilhelm-le-Désert
teruggetrokken heeft. We zeggen: niet in het klooster, maar in het jachthuis.
In de Parzival bevindt zich ook een tweede broer in dat jachthuis,
terwijl de andere in Pelrapeire blijft. Wie van de twee broers van Willehalm
– voor het geval dat de drie broers van de Willehalm
en de drie broers van de Parzival identiek zijn – blijft achter in
Pelrapeire en wordt vader van Condwiramur?
In aansluiting op de Willehalm
hebben we Willehalm in Gellone – het latere
Saint-Guilhelm-le-Désert – te zoeken. Dit is geschiedkundig gedocumenteerd. Willehalm
kan derhalve niet Tampenteire, maar alleen Kyot of Maniflot zijn. Al naar
gelang de omstandigheden zou Bernart van Brubant alsmede Buow van Komarzi
identiek met Tampenteire zijn. Nu is echter één van de twee broers – Bernart –
in de Willehalm hertog van het hele
land Brubant, terwijl de andere – Buow – graaf van de hoofdstad Komarzi
is. Van Bernart weet men niet waar zijn zetel in het land Brubant is. Van Buow
weet men dat wel: in Komarzi. Van Tampenteire weet men het ook: in Pelrapeire.
Komarzi is echter hetzelfde als Pelrapeire. We mogen dus concluderen dat Graaf
Buow van Komarzi uit de Willehalm en
Koning Tampenteire uit de Parzival één en dezelfde persoon zijn. Bernart
en Willehalm zouden dan Kyot en Maniflot in
het jachthuis moeten zijn.
In de Parzival komen er geen
edelen voor. Geschiedkundig worden de graven door Wolfram consequent als
koningen betiteld. Twee personages van de Parzival zijn echter hertogen:
Kyot en Maniflot. Deze twee waren ook hertogen in de geschiedenis. In de Willehalm
wordt Willehalm weliswaar altijd markgraaf
genoemd, maar in de proloog vertelt ons Wolfram dat hij een "vorst" –
dus een hertog, een "duc" – is geweest. Zijn benoeming als vorst
vindt terloops plaats – naar Loys' aard – in Munleun (Laon). Wolfram verwijst
naar deze verheffing doordat hij Loys laat zeggen (Wh. 146:25):
hêr Willalm,
sint irz sît, Heer
Willehalm, sinds u het nu echt bent,
sô dunket mich
des gein iu zît, acht
ik voor u de tijd gekomen
daz ich
bekenne iu fürsten reht. u
als een vorst te behandelen.
Uit
Wolframs Willehalm blijkt dat Willehalm
– vanuit Oranje – tien jaar lang de functie van hertog over een gebied heeft
uitgeoefend dat het hele zuidelijke front van het rijk der Franken bestrijkt.
Hij houdt Tybalt aan de Ebro, aan de Catalonische kust, aan de Septimanische kust en in de Provence in toom, zonder
dat Loys hem de verschuldigde steun verleent. Pas op het moment dat Loys Willehalms
toorn vreest, bindt hij in en geeft toe dat hij hem allang het vorstenrecht had
moeten toekennen. Pas in Munleun besluit hij hem daadwerkelijk tot hertog te
verheffen.
Nu bestond er destijds – volgens de
geschiedkundigen – nog geen staatsrechtelijk domein onder de naam
"Hertogdom Catalonië". Etnografisch-geografisch en taalkundig duidt
het begrip Catalonië een gebied aan dat van de monding van de Ebro tot in het
Franse Rousillon reikt. Catalonië omvat ook het gebied waarin Barcelona ligt. Willehalm
speelde een doorslaggevende rol bij de verovering van Barcelona en bij de
totstandkoming van de Spaanse Mark.
Later heeft hij vanuit Oranje de zuidgrens van de Spaanse Mark tot aan
de Ebro vooruitgeschoven. Hij kan derhalve terecht ook in de geschiedenis de
titel hertog van Catalonië of Hertog van Barcelona hebben gehad. Gezien zijn
prestaties in het oosten van de Spaanse Mark, dus in Catalonië, mag Wolfram hem
in de Parzival met veel realiteitsgehalte "Hertog van
Catalonië" noemen. Hij kan in de geschiedenis ook "Guilelmus
Catelanus" zijn genoemd. Zijn titel zou in het Frans "Duc de
catalogne" geluid moeten hebben. We mogen dus concluderen dat Willehalm
de hertog Kyot van Catalonië is en dat daarom Maniflot Willehalms
broer Bernart moet zijn. Door deze gedachtegang zijn we tot de conclusie
gekomen dat Willehalm van de Willehalm en Kyot van Catalonië van de Parzival
één en dezelfde persoon zijn. (Nadat Kyot zich uit het wereldse leven had
teruggetrokken, heeft Bernart het hertogdom Catalonië overgenomen en – zoals
geschiedkundig is gedocumenteerd – de titel "Hertog van Barcelona"
gevoerd.
Daarmee hebben we omgekeerd ook
informatie over Kyot van Catalonië gekregen, die we uit de Parzival niet ontvangen hebben: Kyot van Catalonië is
onze – in de eenzaamheid boven Saint-Guilhelm-le-Désert levende – Willehalm,
de aanvoerder in de slag van Alischanz en de originele verslaggever daarvan. Na
de slag bij Alischanz leeft Willehalm
niet – zoals in de Vita beschreven
– in het klooster Gellone (Saint-Guilhelm-le-Désert), maar hoog boven
dit klooster in het "weidehûs" (jachthuis), zoals dat in de Parzival
(P. 190:21) met betrekking tot Kyot van Catalonië wordt beschreven.
Deze gedachte heeft de allergrootste
consequenties. Of het juist is zal blijken wanneer die consequenties worden
nagegaan. Wij willen het voorlopige resultaat van onze overwegingen eenvoudig
neerzetten, en aan de hand van enkele details van de Willehalm
en de Parzival aantonen dat de identificatie van Willehalm
met Kyot van Catalonië vele vragen kan oplossen. Willehalm
is uit de Karolingische annalen gewist. Zijn broer, Hertog Bernhard van
Barcelona, echter – onze Maniflot van de Parzival die dezelfde persoon
als de Hertog van Brubant is en in de geschiedenis dezelfde titel en voornaam
heeft – is in de documenten bewaard gebleven. Als vertegenwoordiger van de
Iers-Schotse, Keltische geloofsrichting en als beschermheer van de Willehalm-traditie
– was hij evenwel niet minder een lastpost voor de Latijnse partij aan het hof
dan Willehalm zelf. Men heeft hem op een
andere wijze historisch geruïneerd: Hij werd het slachtoffer van een
lastercampagne.
Er wordt van Bernhard onder meer
datgene gezegd wat vooral zijn vrouw, Dhuoda, tegen hem kon inbrengen: Hij zou
corrupt en de minnaar van de keizerin zijn geweest. Nu heeft echter juist deze
Dhuoda een handboek voor de opleiding van haar zoon geschreven, waarin van
Bernhard op de alleraardigste en eerbiedwaardigste wijze gesproken wordt, en
waarin diens zoons als toonbeeld van onkreukbaar gedrag worden beschreven. Dit
document van een vrouw – Willehalms
stiefzuster – is de Karolingische geschiedcensuur ontgaan en kan als een
belangrijk historisch document de geschiedopvatting van Wolfram von Eschenbach
ten gunste van Willehalm en Bernhard steunen.
Weer anders dan Willehalm
– die doodgezwegen werd – en Bernhard – die zwartgemaakt is – is het de laatste
vertegenwoordiger van de Iers-Schotse geloofsrichting gegaan in de persoon van
Johannes Scotus Erigena. Dit hoofd van de hofschool van Karel de Kale in Laon,
die de werken van Dionysius Areopagita van het Grieks in het Latijns heeft
vertaald, werd – na de dood van zijn vriend Karel de Kale – verketterd en op
beestachtige wijze vermoord, omdat hij zogezegd zijn leerlingen tot denken
heeft aangezet. Zijn geschriften werden in beslag genomen en
verbrand. Enkele ervan zijn bewaard gebleven en kunnen als representatief voor
het met het vroege christendom verwante Iers-Schotse christendom aan het
Karolingische hof beschouwd worden. Met zijn vertaling van het werk van
Dionysius heeft Johannes Scotus een laatste bijdrage geleverd in de zin van het
Graalchristendom. Dionysius Areopagita was een leerling van de apostel Paulus,
die in Athene een school gesticht had, die reeds in de eerste eeuw graaldoelen
voor ogen had, voor zover de leerling van Paulus aansloot bij Plato en de
bezielde Griekse astronomie. Zoiets was toen nog geheel christelijk in de zin
van het eerste hoofdstuk van het
Johannes evangelie. Dionysius leerde een synthese van de "heidense"
astronomie van de Grieken en de christelijke hiërarchieënleer. Deze leer van
Dionysius werd vooreerst door de eeuwen heen mondeling overgeleverd, eer het in
de 6de eeuw in de Griekse taal werd opgeschreven. Johannes Scotus
heeft het dan in de 9de eeuw in het Latijns vertaald. De toenmalige
Kerk heeft deze vertaling aanvaard; de vertaler daarentegen heeft ze
verketterd.
Johannes Scotus was de
vertegenwoordiger van het Ierse christendom aan het hof van Karel de Grote in
de zin van de Ronde Tafel van Koning Arthur. Hij was een tijdgenoot van
Parzival. Parzival, die met Kyots hulp de Arthur-overlevering verenigde met de
graaloverlevering, zou Johannes Scotus persoonlijk gekend kunnen hebben. Het is
aan te nemen dat ook Willehalm-Kyot en zeker
zijn broer Bernhard van Barcelona – Johannes Scotus persoonlijk gekend hebben.
Deze jongere, platonische geleerde vertegenwoordigde de traditie van Bernhard
en Willehalm aan het hof en was als vertaler van Dionysius in de zin van de
traditie van "Berte met de voet" werkzaam, doordat hij net als
Alcuinus het christendom niet volgens de petrinische richting wilde
ontwikkelen, maar met Paulus en diens leerlingen aansluiting bij het Johannes-evangelie
zocht; ook hij kan de historische Parzival nog persoonlijk gekend hebben.
Het is opmerkelijk dat destijds een
man verketterd werd, omdat hij zijn leerlingen aanzette tot zelfstandig
denken. Aanzetten betekent – in de zin
van de toenmalige Latiniteit – verleiden. Het bezwaar was niet onterecht.
Johannes heeft daadwerkelijk een scholing van het gedachteleven nagestreefd,
die niet in het belang van de Kerk was.
Hij spreekt van de wijdte en goddelijkheid der gedachten, die in de uit lichaam,
ziel en geest bestaande mens levend gemaakt kunnen worden. Hij wilde het
denkende begrijpen in zijn leerlingen wekken en hen aantonen op welke wijze het
kenvermogen als een gelukmakende, hemelse vaardigheid geactiveerd kon worden.
Daarmee was hij zijn tijd – en
vooral het concilie van Constantinopel – ver vooruit. Pas Albertus Magnus kon
in de 13de eeuw ongestraft soortgelijke doelen nastreven als die van
Johannes Scotus in de 9de eeuw.
Het is niet verwonderlijk dat mannen
zoals Willehalm, Bernhard en Johannes, die het
zelfbewustzijn van de mens wilde ontwikkelen, niet gaarne door de Latijnse
richting werden gezien. De mensen uit die tijd stonden op een tweevoudige
manier vijandig tegenover de overlevering van
Kyots graalgedachten Lodewijk de Vrome was geen vriend van Kyot en voor
de hofchroniqueurs waren de boden van de Ierse geloofsrichting – wier
missionering in het gebied van het Merovingische-Frankische-Alamannische
christendom van de rooms-katholieke kerk vroeger getolereerd werd – niet meer welkom. In deze situatie was
blijkbaar de mondelinge overlevering het meest betrouwbare middel om
mededelingen onvervalst aan het nageslacht over te dragen. In ieder geval zou Willehalms
origineel bericht van de veldslag – omdat hij Lodewijk niet op die manier
beschrijft zoals deze zichzelf in de bestelde schriftelijke documenten wilde
zien, en omdat de vertegenwoordigers van de eigentijdse Latiniteit een enorme
hekel aan hem hadden – het bij een schriftelijke overdracht niet overleefd hebben.
Op een mondelinge wijze is het door de eeuwen heen betrouwbaar overgedragen,
zodat Wolfram er in het Middelhoogduits een gedicht van kon maken en het voor
het nageslacht bewaard kon blijven.
Hoe exact en consequent de
overlevering in Wolframs werken op gecodeerde wijze overgedragen, vertaald en
gedicht werd, daar is zelfs de naamgeving – Willehalm
= Kyot van Catalonië – een sprekend voorbeeld van. Hoewel Wolfram de persoon
die in de Willehalm: Willehalm
heet en in de Parzival: Kyot van Catalonië, verschillende namen geeft,
gaat hij daarbij geenszins willekeurig of onlogisch te werk. Zijn taalcreaties
kunnen altijd op een of andere manier, ook taalkundig onderbouwd worden.
Volgens Wolfram heette Willehalm in het Frans
Gwillams. Op z'n Provençaals luidt de naam Guilhem. Willehalm
werd aan het hof van Karel de Grote – dit blijkt uit de opdracht van Alcuinus
in diens De virtutibus et vitiis Graaf Gui genoemd. Als men het begrip
"Kyot" als een Wolframse verbastering van het verkleinwoord van Gui:
"Guilhot" of "Guillot" herkent, dan wordt het verband
tussen Willehalm en Kyot of Gui c.q. Guillot
en Kyot ook in de namen inzichtelijk.
Wij willen in elk geval de vergelijking: Guilhot of Gui –
casus obliquus: Guion – gelijk Kyot – eens als mogelijkheid beschouwen en zien
of er verdere redenen aan het licht komen die onze identificatie van Willehalm
met Kyot van Catalonië kunnen steunen.
* * *