Sociale organica en
het nieuwe koningschap[1]
"Het heden
in de wereld bestaande grote euvel, de ontzettende ellende, dat met zo'n
verschrikkelijk geweld tot uitdrukking komt in wat het sociale vraagstuk wordt
genoemd, dit euvel kan men niet meer met fysieke middelen de baas worden.
Daarvoor is een koninklijke kunst nodig: en deze koninklijke kunst is het die
geļnaugureerd werd in het symbool van de Heilige Graal
De koninklijke kunst zal
in de toekomst een sociale kunst zijn".
Rudolf Steiner, Berlijn, 2
januari 1906
Robert Jan
Kelder
I |
n dit
Deel I van Willem van Oranje, Parzival en de Graal werd een oeroud
graalkoningschap aangeduid en de doorslaggevende rol die de stichter van het
Oranjehuis als
Trevrizent ze
Parzivāle sprach Trevrizent
sprak tot Parzival
'groezer
wunder selten ie geschah, 'Zelden
is een groter wonder geschied!
sīt ir aber
got erzürnet hāt U
heeft van God afgedwongen
daz sīn
endelōsiu Trinitāt dat
Zijn oneindige Drievuldigheid
iuwers willen
werhaft worden ist.' uw
wens heeft ingewilligd.'
Werner
Greub behandelt dit aspect in het eigenlijke kernstuk van zijn werk: de
Graalastronomie van Wolfram. In dit hoofdstuk zoekt hij door middel van esoterische
beschouwingen over de godsdienstfilosofie en kosmologie van de oudheid naar het
sleutelwoord dat hem met behulp van Wolframs aanwijzingen in staat stelt op
natuurwetenschappelijke wijze het tijdstip te berekenen waarop Parzival het
Graalkoningschap verworven heeft en ook om de betekenis daarvan te doorgronden.
Dit sleutelwoord vindt hij dan in een verwijzing van Wolfram in de
Nadat de
geciteerde astronoom [K.F. d'Occhieppo van de Faculteit voor Theoretische
Astronomie aan de Universiteit van Wenen] het overtuigende bewijs heeft
geleverd, dat het bij deze 'Ster der Wijzen' ging om een drievoudige
Saturnus-Jupiter conjunctie in het sterrenbeeld Vissen, wordt deze
geheimzinnige opmerking van Wolfram een sleutel voor de oplossing van het
probleem van de Parzival-chronologie alsmede voor de beantwoording van de
vraag wat de samenhang is tussen de Graalgeschiedenis, de drie koningen en het
kosmische christendom. In de tijd van Parzival blijkt zich een soortgelijke
gebeurtenis aan de hemel te hebben voltrokken als in de tijd van de drie
koningen. Er bestaat een direct verband tussen de drie koningen en het
Graalgebeuren: door de kosmische overeenkomst tussen de Ster van Bethlehem en
de Ster van Munsalvaesche.
Greubs
heliocentrische berekeningen, gebaseerd op Wolframs planetaire aanwijzingen,
gepaard met overwegingen van meer algemene aard, brengen hem dan tot de
conclusie dat het moment van Parzivals op autonome, ja revolutionaire wijze
verworven graalkoningschap op Pinksteren, 13 mei 848 valt. Door de spontane
medewerking van de directeur van het planetarium van Luzerne ziet hij zijn
bevinding tot zijn blijde verassing ook op geocentrische wijze bevestigd. De
spirituele betekenis van dit "wonder" beschrijft hij als volgt (blz.
218):
Parzival was
de eerste mens die volkomen bewust naar de Graal streefde en deze ook verwierf.
Over dit feit is ook [de kluizenaar] Trevrizent verbaasd. Nog op 23 maart 818
had hij Parzival er op gewezen dat de Graal zich niet laat veroveren. (P.
468:10):
ir jeht, ir
sent iuch umbe den grāl: U
zegt dat u smacht naar de Graal
ir tumber man,
daz muoz ich clagen. onnozele
man, daarover ben ik verdrietig.
jane mac den
grāl nieman bejagen, Niemand
kan de Graal verwerven dan hij
wan der ze
himel ist sō bekant van
wie in de hemel bekend is
daz er zem
grāle sī benant. dat
hij tot de Graal is voorbestemd.
Zeven weken
later, in de nacht van 12 op 13 mei 848 moest Trevrizent zichzelf tot zijn
verrassing corrigeren (P. 798:24-30):
ez was ie
ungewonheit, Nooit
is het zo geweest,
daz den grāl
ze keinen zīten dat
iemand de Graal door strijd
iemen möhte
erstrīten: zou
kunnen veroveren.
ich hete iuch gern dā von genomen. Ik zou u daar graag van hebben
afgebracht.
nu ist ez
anders umbe iuch komen: Nu
is alles anders met u uitgekomen
sich hāt gehoehet iuwer gewin. U hebt een onmetelijk groot goed
verworven.
nu kźrt an
diemuot iuwern sin.' Richt
nu uw gedachten op deemoed.
Daarmee wijst
Trevrizent op de eigentijdse nieuwe impuls in de geschiedenis die sinds het
tijdstip van de drievoudige conjunctie in het sterrenbeeld Vissen mogelijk is
geworden. Tot dan toe hielp al het streven naar de Graal niets; men moest door
de hemel tot de Graal geroepen zijn. Met Parzival is dit anders geworden.
Parzival had door zelfstandig denken en bewust streven naar de Graal zelf de
voorwaarden geschapen waardoor hem de Graal ten deel viel. Dit is een absoluut
novum, het eigenlijke grote wonder in de graalgeschiedenis.
Parzival
werd dus het prototype van de moderne mens, die zich door de drie
ontwikkelingsfasen van het menselijk bewustzijn heen worstelde het woord
Graal komt van het Latijnse gradalis en duidt op ontwikkeling, gradatie.
In die zin verbeeldt de Parzival de weg van het instinctieve,
maar onderbewuste verbonden-zijn met alles en iedereen, via het intellectuele
zich afscheiden van en afzetten tegen de wereld om vervolgens tot een kritisch
zelfbesef te komen, naar de uiteindelijke gelukzaligheid van het weer-eens-zijn
met de mensheid en aarde toe, maar nu op een hogere octaaf van het intuļtieve
zelfbewustzijn. De drie klinkers van de mysterienaam Parzival "A-I-A"
verwijzen naar deze drie bewustzijnsfasen die men (meestal) onbewust doorloopt
en spontaan uitroept als men iets begrepen heeft: het Ah-Ja!
Een integraal sociaaltherapeutisch aspect van het grote
wonder van Parzivals graalkoningschap is de direct daaraan voorafgaande
wonderbaarlijke genezing van de zieke, verlamde visserkoning Anfortas, waarvan
iedereen dacht dat hij ongeneeslijk ziek was. Omdat alle mogelijke, uit de hele
wereld verzamelde, fysieke geneesmiddelen voor hem maar niet bleken te werken,
wenste hij eigenlijk niets anders dan zijn eigen dood om van het
onverdraaglijke lijden af te zijn, wat echter vanwege zijn functie als
graalkoning en de levenwekkende werking bij het wekelijkse aanschouwen van de
Graal niet mocht zijn. Hoe Parzival de verlossende vraag ter genezing van zijn oom Anfortas stelt,
beschrijft Wolfram als volgt (P. 795:20 ff.):
alweinde
Parzivāl dō sprach Wenend
sprak Parzival toen:
'saget mir wā der grāl hie lige. Zeg mij waar
de graal zich hier bevindt.
ob diu gotes
güete an mir gesige, Wanneer
Gods goedheid in mij zegeviert
des wirt wol
innen disiu schar.' zal
deze schare dat gewaarworden'.
sīn venje er
viel des endes dar Driemaal
viel hij in die richting op de knieėn
drīstunt ze
źrn der Trinität: ter
ere van de Triniteit.
er warp daz
müese werden rāt Hij
bad dat die treurige man
des trūrgen mannes herzesźr. bevrijd mocht
worden van zijn harteleed.
er rihte sich
ūf und sprach dō mźr Vervolgens
richtte hij zich op en sprak:
'oeheim, waz wirret dir?' 'Oom, wat
deert u?'
der durch sant Silvestern einen stier 'Hij die omwille van
Sint Silvester
Von tōde
lebendec dan hiez gźn, een
dode stier weer levend heen deed gaan,
unt der Lazaum
bat ūf stźn, en
die Lazarus beval om op te staan,
der selbe half
daz Anfortas gaf
nu Zijn hulp opdat Anfortas
wart gesunt
unt wol genas. genas
en weer gezond werd.
Dit
tweevoudig wonder getuigt enerzijds van een niet-fysieke, dus bovennatuurlijke
hemelse kracht, liever gezegd wezenheid die, onder de juiste voorwaarden,
genezend en weer gezond makend onder de mensen op aarde inwerkt. Anderzijds
zien we bij Parzivals verovering van de Graal dat hij daarbij de oude traditie
doorbrak volgens welke men door hogere machten voorbestemd moet zijn om graalkoning
te worden: hij verving als het ware het erfelijkheidsprincipe in de
troonopvolging door eigen toedoen, door zelf voorwaarden scheppend bezig te
zijn. Anders gezegd: de door aardse middelen niet meer te genezen Anfortas
wordt weer gezond gemaakt door degene die Lazarus beval om op te staan, de
Christuskracht die al hetgeen bedwelmd en verlamd is weer tot leven wekt, die
echter alleen als helende kracht werkzaam kon worden door de uit vrije wil
gestelde vraag van Parzival naar het lijden van zijn medemens, van zijn naaste.
Hier
hebben we de sluier van het geheim enigszins opgelicht van de toekomstige
koninklijke kunst waarop Rudolf Steiner in zijn hierboven genoemde citaat
doelt. Ook zijn wellicht de redenen iets duidelijker geworden waarom Parzivals zoon
(of kleinzoon) Lohengrin van de graalburcht Munsalvaesche naar Antwerpen in
Brabant werd gestuurd (P. 824 ff.). Hij trouwde aldaar met Eliza van
Brabant en werd vorst van Brabant, maar wilde in geen geval dat er na zijn
komaf werd gevraagd. Het door de bloedlijn bepaalde erfelijkheidsprincipe had
immers afgedankt en moest vervangen
worden door het individualiteitprincipe. Hij wilde dus beoordeeld en erkend
worden op grond van zijn eigen merites en prestaties en kreeg de plechtige
belofte van zijn vrouw dat zij nooit de vraag zou stellen naar zijn afkomst. De
vorstin kon echter haar nieuwsgierigheid naar Lohengrins mysterieuze
familieachtergrond niet bedwingen, brak haar belofte en bracht met haar vraag,
als het ware, de eerste poging het nieuwe koningschap in te voeren ten
val.
Nu
hebben we in het voorafgaande deel I
Sindsdien zien we in de geschiedenis telkens weer
vergeefse pogingen om in verschillende vormen dit esoterische christendom tot
een doorbraak te brengen, met name de beweging der Rozenkruizers in het begin
van de 17de eeuw, een beweging die in de personen van bij voorbeeld
Johannes Baptista van Helmond en diens zoon Franciscus Mercurius ook in de
Nederlanden vertegenwoordigd was. In het in 2003 verschenen, tweede boek van
Werner Greubs graaltrilogie Von Parzival zu Rudolf Steiners Wissenschaft vom
Gral (Van Parzival naar Rudolf Steiner's wetenschap van de Graal) [2]
speelt het omstreeks 1812 geboren Kind van Europa Kaspar Hauser een
centrale rol. Maar ook diens moedige en veelbelovende poging om in Zuid-Duitsland het nieuwe koningschap in dienst van
het graalchristendom te stellen werd gedwarsboomd: toen dit ondanks alles toch
noch bleek te gaan lukken, werd hij op 17 december, 1833 in Ansbach
doodgestoken.
Het jaar 1902, precies 100 jaar
geleden, kan men uiterlijk beschouwen als het begin van de poging van Rudolf
Steiner en de zijnen om de anthroposofie oftewel de wetenschap van de Graal
zoals hij de anthroposofie ook in een van zijn basisboeken De geheimen van
de wetenschap van de ziel noemde als de hereniging van kunst, wetenschap
en religie te ontwikkelen en tot een beschavingsprincipe te verheffen. Na
tientallen jaren onderzoek inaugureerde Rudolf Steiner vervolgens tegen het
einde van de eerste wereldoorlog met zijn boek De kernpunten van het sociale
vraagstuk De driegeleding van het sociale organisme de van de
anthroposofie afgeleide sociale organica. Deze term is niet direct afkomstig
van Rudolf Steiner, maar van een van zijn leerlingen die hem persoonlijk gekend
hebben en van wiens werk er in Nederland enkele werkvertalingen door het
In de eerste
publieke fase van de internationale beweging voor de driegeleding van het
sociale organisme, die van 1919 tot 1922 duurde,[3]
en die ook hier te lande actief was, beschreef Rudolf Steiner in honderden
voordrachten, besprekingen en artikelen hoe het sociale organisme, dit algemene
mensenrijk op aarde, feitelijk bestaat uit drie geledingen, te weten het
geestesleven, het rechtsleven en het economische leven, en hoe dit sociale
organisme alleen kan gedijen, wanneer deze drie geledingen niet, zoals in een
eenheidsstaat onder een centraal gezag staan, maar relatief autonoom met elkaar
samenwerken. Hij gaf daarmee de drie idealen van de Franse revolutie, die tot
dusver als abstracte, zelfs tegenstrijdige principes in de lucht hingen, hun
reėle tegenhangers op aarde, door inzichtelijk te maken dat vrijheid
vooral in het geestesleven thuis hoort, gelijkheid in het rechtsleven en
broederschap in het economische leven.
Toen ook deze
fase niet doorbrak, mede omdat het economische leven toenemend het sociale
organisme begon te domineren ten koste van de twee andere geledingen,
presenteerde Rudolf Steiner met zijn Cursus en seminar over de
wereldeconomie in Dornach in 1922 een nieuwe, heden ten dage nog steeds
geldende vorm van de sociale organica.
Hier ging hij niet langer uit van het geestes-, rechts- en het
economische leven, maar ontwikkelde dat het sociale organisme ontstaat door
diens drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal (geest), dat door de
interactie van die drie factoren twee soorten economische meerwaarden ontstaan,
en dat indien deze twee economische waardestromingen niet aan de willekeurige
"onzichtbare hand van de markt" worden overgelaten, maar door
toekomstige associaties van producenten, handelaren en consumenten in evenwicht
worden gebracht en "gekanaliseerd", er pas dan rechtvaardige prijzen
in de huidige wereldeconomie kunnen ontstaan.[4]
Daar de
graalwetenschap en de sociale organica natuurlijk niet vanzelf gerealiseerd
kunnen worden, maar als mensenwerk door en in een samenwerkingsverband van
mensen, legde Rudolf Steiner tijdens de zogenaamde kerstbijeenkomst van 1923 te
Dornach in een eigentijdse verenigingsvorm de grondslag voor een algemene
menselijke samenleving op aarde, te weten de algemene Anthroposofische
Vereniging met als ontwikkelings- en onderzoekscentrum het Goetheanum,
Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap die, zoals reeds in de inleiding
hier vermeld, het eerste boek van Werner Greub in 1974 deed verschijnen en die,
net zoals het immers nog relatief jonge christendom, niet van ernstige
kinderziektes verschoond is gebleven.
Met het voorafgaande hebben we
een denkraam geschapen waardoor het zicht op ons thema hopelijk iets
duidelijker geworden is. Immers de twee voornaamste taken van een koning, zoals
reeds Thomas van Aquino in zijn leerstuk Over het koningschap[5]
heeft ontwikkeld zijn het stichten en besturen van zijn rijk. Dit
rijk is het sociale organisme en kan alleen bestuurd worden vanuit het inzicht
dat dit sociale organisme ontstaat uit de interactie tussen natuur, arbeid en
kapitaal (geest), waarin door arbeid gericht op natuur enerzijds en door
geest gericht op arbeid anderzijds twee soorten van meerwaarde worden
geschapen, die in de rechtvaardige prijsvorming met elkaar in evenwicht moet worden
gebracht. Weliswaar zijn het de in het leven te roepen economische associaties,
die de arbeid- en kapitaalstromen van dit mensenrijk dienen te sturen, en
natuurlijk niet de koning, maar deze zou de beschermheer van deze economische
stuurgroepen op zijn grondgebied kunnen worden. Hoe staat het er nu in dit
opzicht mee in het Koninkrijk der Nederlanden?
Welnu,
hier is de volgende interessante situatie ontstaan: binnen 5 jaar gedenkt
Koningin Beatrix plaats te maken voor haar troonopvolger, tevens eerste zoon
Kroonprins Willem-Alexander die, daar hij gezegd heeft "dat de Nederlandse
Monarchie een instituut is dat meegroeit met de tijd, anders was het allang
afgeschaft" open blijkt te staan voor gestage verandering. Nu is er aan de ene kant een grote
meerderheid die het liefst allemaal bij het oude willen houden, terwijl er ook
een kleine minderheid van (nieuw) republikeinen zijn, vooral politici van
democratische of linkse signatuur, die de op erfelijkheid gebaseerde monarchie
willen afschaffen en voor een gekozen staatshoofd pleiten. Veel zinniger zou
het intussen zijn om de politiek, die immers niets anders is dan oorlog
overgeheveld naar het geestelijke, af te schaffen ten gunste van een radicaal
afgeslankte, maar sterke rechtsstaat ter bescherming van mens en natuur, en de
monarchie niet af te schaffen, maar inderdaad met de tijd mee te laten
groeien. Want in welke merkwaardige,
dubbel tegenstrijdige situatie bevindt zich eigenlijk de huidige monarchie ten opzichte
van de democratie en het Nederlandse volk gezien in het licht van de huidige
grondwet?
De eerste tegenstrijdigheid is dat de koning een absoluut
unieke positie in de Nederlandse samenleving inneemt daardoor dat hij in deze tijd
van vrije meningsuiting er in principe feitelijk lijkt dat wel anders in de
jaarlijkse Kerstredes geen eigen mening op na mag houden. Hij mag dus in het
openbaar ook inhoudelijk niets bijdragen aan deze discussie, daar hij niet
zowel object als subject ervan mag zijn. In een recent televisie-interview wees
Koningin Beatrix er nog even fijntjes op dat zij zichzelf niet kan en mag
verdedigen. De koning is onschendbaar, de minister-president is
verantwoordelijk. Inderdaad een onhoudbare, ja onmenselijke situatie die niet
(meer) van deze tijd is en dringend aan verandering toe is. En dus is er de
roep naar meer ruimte voor vrije meningsuiting en minder bemoeienis van de
politiek. We komen er weldra op terug.
De tweede unieke positie van het koningschap ten opzichte
van het Nederlandse volk is dat de troonopvolger alleen maar uit die bepaalde
bloedlijn van de Oranjes kan voortkomen. Al eerder is aangetoond dat deze
erfopvolging sinds Parzivals overwinning van erfelijkheidsprincipe van het 9de
eeuw eigenlijk achterhaald is. Deze gang van zaken garandeert wel een zekere
continuļteit, maar zoals is gebleken in het verleden niet altijd de nodige
kwaliteit
Er is hier dus sprake van een dubbele, positieve en
negatieve, discriminatie van de koning jegens zijn volk en omgekeerd, die
eigenlijk indruist tegen artikel 1 van de Nederlandse grondwet die elke
discriminatie op welke grond dan ook verbiedt. Kan deze anomalie opgelost worden, en zo ja hoe?
Welnu,
het kan opgelost worden en wel vanuit de sociale organica, de nieuwe
koninklijke kunst van het sociale, die zoals gezegd door Rudolf Steiner aan het
begin van deze eeuw gesticht werd en onder meer door een van zijn leerlingen
Herbert Witzenmann verder ontwikkeld is. De oplossing, de weg naar het nieuwe
koningschap ligt daarin, dat gezien moet worden dat de huidige vorm van
koningschap uit het liberale gedachtegoed van de 19de eeuw stamt,
met name uit de idee van de eenheidstaat. Daarin is de staat als overheid het
hoogste en machtigste element in de samenleving, die weliswaar de kunst,
wetenschap en vooral religie (scheiding van kerk en staat) alsmede de economie
een zekere speelruimte toestond, maar toch in wezen de lakens uitdeelde, kortom
de macht in handen had en die in zekere zin vandaag ook nog heeft.[6]
Tegenover deze min of meer absolute staatsmacht staat de min of meer absoluut
machteloze koning of koningin als staatshoofd symbool.
Als nu erkend wordt dat het, menselijk en
staatsrechtelijk gezien, een onmogelijke situatie is om op deze wijze de
koning, machteloos en zonder het recht op vrije meningsuiting, het symbolische
staatshoofd te laten zijn, kan men tot een oplossing komen. Een koning dient
immers zijn scepter niet te zwaaien over de staat, dat is het gebied van het
rechtsleven dat men kan en moet overlaten aan de democratisch gekozen ministers
en de directe democratie van referenda, maar over zijn rijk. En wat is dit rijk
in ons geval anders dan het Nederlandse aandeel van het sociale organisme, het
door het Nederlandse volk bewoonde Nederlandse grondgebied op de planeet aarde,
het zich daar afspelende, organisch in elkaar vervlochten geestesleven,
rechtsleven en economisch leven, dat weer met de rest van het gehele sociale
organisme in de wereld vervlochten is?
Het nieuwe, moderne koningschap heeft dus tot doel het
Nederlands sociale organisme, men kan het ook het milieu als zodanig
noemen, gezond te houden, c.q. te maken. De hoogste taak van de koning is dan
niet waterbeheer, maar (economische) waardenbeheer, het
kanaliseren en sturen van de twee soorten toegevoegde waarden dat uiteindelijk
zichtbaar dient te worden in de bewerkstelliging van rechtvaardige prijzen door
de interactie van de productiefactoren van het sociale organisme, natuur,
arbeid en kapitaal (geest) in nog op te stellen economische associaties. Degene
die dus heeft bewezen door de uitoefening van de nieuwe koninklijke kunst het
sociale organisme in Nederland gezond te (kunnen) maken en houden, in
samenwerking met zijn geestverwanten in de buurlanden en de rest van de wereld,
diegene belichaamt dus het nieuwe, ware koningschap en heeft aldus het voorecht
verdient de troon te bestijgen. De koning ziet er dan van af om staatshoofd te
worden, heeft als zodanig minder macht maar echter meer verantwoording, want
hij overziet en vertegenwoordigt niet alleen het rechtsleven (de staat), maar
ook het geestesleven (inclusief de rechtspraak) en het economische leven dat
naar gelang er broederschap heerst, welzijn en gezondheid in het sociale
organisme bewerkstelligt.[7]
Het gaat er dus om hoe de drie genoemde geledingen van het sociale organisme,
anders gezegd van het milieu in zijn totaliteit gezien, de idealen van de Frans
revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederschap, met behoud van het recht op
individualiteit,[8] te realiseren.
Hier is dus in 't kort
ontwikkeld dat het nieuwe koningschap dient te worden uitgeoefend door de
koninklijke kunst van de sociale organica. Het sociale organisme is de hele
aarde en de mensheid, en het Nederlandse grondgebied met zijn bevolking vormt
het Rijk der Nederlanden. De koning dient eindelijk bevrijd te worden van het
juk van de politiek en de ministeriėle verantwoording om als een vrije mens de
verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het gezond maken en het
instandhouden van het Nederlandse Rijk, dus niet alleen beheer van de
waterschappen, maar ook er op toe zien dat de economische (toegevoegde)
waardestromingen in goede banen worden geleid, opdat er rechtvaardigheid
ontstaat en heerst in het land. Van oudsher behoort immers het beschermen van
zijn rijk en het scheppen van rechtvaardigheid tot de hoofdtaken van een
koning, die vroeger veel meer van fysieke aard waren, maar die tegenwoordig
niet meer met fysieke middelen alleen uitgeoefend kunnen worden. Het
koningschap wordt dus noch afgeschaft, noch in zijn huidige vorm behouden, maar
in voorgaande zin omgevormd.
Dit alles mag echter nog veel
te abstract en hoogdravend klinken; daarom zal het aan de hand van het
[toenmalige] dilemma rond Jorge Zorreguita, de aanstaande schoonvader van
kroonprins Willem-Alexander nader toegelicht worden. Waaruit bestond in wezen
dit dilemma en hoe kan het, in plaats van verdrongen, opgelost worden?
Natuurlijk, oppervlakkig gezien was het de vraag of Jorge Zorreguita nu wel of
niet naar Nederland uitgenodigd mocht worden om het huwelijk van zijn dochter
Maxima met Prins Willem-Alexander bij te wonen. Deze vraagstelling is echter op
3 februari 2002, de dag na het huwelijk niet echt meer actueel. Nee, zoals te
ontlenen valt aan het tweeluik in Trouw van 5 en 6 maart 2001, ging en
gaat het in wezen om de sinds de 19e eeuw nog steeds niet praktisch
opgeloste, wereldwijde patstelling tussen kapitaal en arbeid; vertaald in
Argentijnse verhoudingen is dit de strijd tussen enerzijds conservatieve c.q.
reactionaire grootgrondbezitters en de legertop en anderzijds arbeiders en de
socialistische, c.q. communistische vakbonden en hun eveneens het geweld niet
schuwende achterban. In Nederland, in het poldermodel, worden zulke conflicten
tussen arbeid en kapitaal, zoals er geregeld bij voorbeeld tussen de directie
en vakbonden van de Nederlandse Spoorwegen spelen, meestal door overleg
opgelost, soms door stakingen of ontslag, maar nooit (meer) door bruut geweld
en moord. Maar in het Argentiniė van 1976 was dat anders. Het land werd volgens
het artikel in Trouw "lamgelegd door geweld en stakingen. De
guerrilla's van de Monteneros hadden het bij uitstek gemunt op het
zakenleven, dat aan de lopende band het slachtoffer werd van ontvoeringen en
bomaanslagen
De economie lag in puin en het bedrijfsleven ergerde zich bovendien
mateloos aan de macht van de vakbonden, de natuurlijke bondgenoot van de regerende
peronisten." In een toespraak uit die tijd verwoordde Zorreguita, volgens
hetzelfde artikel in Trouw, waar het volgens hem over ging: "We
zijn terecht gekomen bij een puur engelsiaanse of marxistische opvatting van
wat arbeid moet zijn in Argentiniė. En dat is uiteraard niet waar we
democratisch voor gekozen hebben
Het doet me denken aan een beroemde
publicatie van Lenin: Alle macht aan de sovjets (arbeidsraden)." Wat er
daarna gebeurde is bekend, de Junta greep de macht om het economisch stelsel te
herstellen, maar niet om het te hervormen, en de mensenrechten werden er
massaal de dupe van. De staatsgreep in Argentiniė is dus slechts een pregnant
voorbeeld hoe afhankelijk de mensenrechten zijn geworden van het economische
leven. Zodra dit waar dan ook ter wereld ontaardt, worden de mensenrechten
opgeheven of geschonden, om maar niet te spreken van hele bevolkingsgroepen in
de derde en vierde wereld die permanent in hongersnood en ellende leven.
Welnu,
ook dit vermeende schoonvaderprobleem is op te lossen door de uitoefening van
de nieuwe koninklijke kunst. In die zin moet men zich dan niet tot de vraag
beperken of nu vader Zorreguita wel of niet op de hoogte was van de vreselijke
uitwassen van de staatsgreep, en zo ja te eisen dat hij zijn excuses aanbiedt
voor zijn nalatigheid. In het belang van de toekomst zouden hij, Maxima en ook
de Prins veeleer kunnen aangeven hoe deze bovengenoemde patstelling
tussen natuur, arbeid en kapitaal, die immers de diepere oorzaak was van de
ellende en het moordende geweld, praktisch
en zonder geweld opgelost kan worden. Want sinds het verschijnen van
Rudolf Steiners boek De kernpunten van het sociale vraagstuk in 1919 en
zijn cursus Wereldeconomie is er immers theoretisch een oplossing
voor het aan economische leven inherente probleem tussen natuur, arbeid en
kapitaal.
In
het kort komt het op het volgende neer: Rudolf Steiner toont aan dat de
oplossing die Karl Marx vanuit zijn historisch-materialistische gezichtspunt
aanbiedt, namelijk om de productiemiddelen die in handen zijn van de
burgerlijke stand middels klassenstrijd te onteigenen en aan de arbeidersklasse
toe te kennen, slechts een verschuiving van het probleem is. Het eigenlijke
probleem, aldus Rudolf Steiner, is dat degenen die de productiemiddelen
bezitten tegelijkertijd ook de macht hebben en dat het er dus om gaat deze
macht te neutraliseren door de productiemiddelen te laten circuleren, opdat ze
aan diegenen toekomen die daarmee het beste kunnen omgaan. Zoals reeds aangeduid gaat Rudolf Steiner in
zijn cursus Wereldeconomie dieper op het probleem in door aan te tonen
hoe middels de drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal
(gerealiseerde geest) economische waarden ontstaan en hoe daarmee
rechtvaardige, eerlijke prijzen kunnen worden bewerkstelligd. Dit is een
actuele niet-politieke, maar binnen-economische oplossing van de huidige en
steeds dringender wordende problematiek der globalisering, daar alleen een
wereldeconomie rechtvaardig is wanneer deze uit zichzelf rechtvaardige,
eerlijke prijzen bewerkstelligt. Deze dienen dus niet van buitenaf door de
politiek, vakbonden alleen of wie dan ook opgelegd te worden.
Deze sociaal-organische omvorming
van een op egoļsme en nationaal-economische begrippen gebaseerde wereldeconomie
naar een wereldeconomie die vormgegeven wordt vanuit altruļsme en een
wereldeconomische wetenschap is de grote uitdaging waarmee de hedendaagse
koninklijke kunst geconfronteerd wordt. Dat dit in het verlengde ligt van het
middeleeuwse graalridderschap, waarover reeds in het Ten geleide werd
gesproken, zal tot slot van dit nawoord zal nog kort aangeduid worden en wel
door op de overeenkomst te wijzen tussen het wapen van de graalridder Wolfram
von Eschenbach en het beeldhouwwerk van Rudolf Steiner De
mensheidsrepresentant.[9]
Wolfram von Eschenbachs wapen
Rudolf Steiners Mensheidsrepresentant
Het wapen van Wolfram von
Eschenbach en het beeldhouwwerk van Rudolf Steiner (zie afbeeldingen) brengen
in wezen hetzelfde tot uitdrukking: een polariteit gescheiden, dan wel
verbonden door een (dubbel) midden. Bij Wolfram zijn dat de twee
tegenovergestelde P's, die liefst vijf keer in het beeld voorkomen, gescheiden
door een blanke, lege strook in het midden. Het verbeeldt de Hebreeuwse letter Diresh
en betekent de twee goddelijke, tegenovergestelde principes van licht en
donker, goed en kwaad. Dat het ene principe niet de overhand krijgt op het
andere, ja dat de ene kant de andere niet uitroeit, maar dat ze beide in
evenwicht worden gebracht en gehouden, dat is de nobele taak van het
graalridderschap. In een ietwat andere vorm zien we deze drieheid in de drie
bewustzijnsfasen waardoor Parzival zich heen worstelt: de middenfase van het
intellectuele scheidt en verbindt de polariteit van het instinctieve en het
intuļtieve, die op een hoger niveau als octaaf hetzelfde zijn.
Veel duidelijker wordt het in de driegeleding van de mensheidsrepresentant,
waar de Christusfiguur van het dubbele midden een polariteit van twee
eenzijdige wezens op hun plaats wijst, wezens die in de Bijbel de Duivel en
Satan worden genoemd, en in de anthroposofie bekend staan als Lucifer, de
verleidende, boeiende brenger van het
licht zonder warmte en Ahriman, de kille, onderdrukkende onrechtmatige vorst
der aarde. Links boven is nog een vierde figuur te zien: de met een oog
lachende en met het andere wenende kosmische humor, die af en toe voor wat
afwisseling moet zorgen, daar anders immers het aardse leven te ondragelijk zou
worden.
Dit driegeledingsprincipe van een polariteit verbonden dan
wel gescheiden door een dubbel midden is een van de belangrijkste, zo niet het
allerbelangrijkste compositieprincipe van de anthroposofie als wetenschap van
de Graal. Het kan ook teruggevonden worden in de menselijke driegeleding van
geest, ziel en lichaam waarvan laatstgenoemde als zenuw- en zintuigstelsel,
ritmisch systeem (hart en long) en
stofwisseling systeem ook drieledig is en de
grondslag vormt voor het
denken, voelen en willen van de ziel en ligt als zodanig ook ten grondslag
aan alles wat tot dusver hier te berde is gebracht.
In
de eerste fase van de sociale driegeleding ging het erom de almachtige, ja
woekerende staat tot het middengebied van het rechtsleven terug te dringen
opdat deze de tegenstelling van het geestesleven en het economische leven recht
kan doen door het in evenwicht te houden en te harmoniseren.. In de tweede, nu
nog steeds actuele fase wordt in termen van natuur, arbeid en kapitaal
gesproken, maar ligt er hetzelfde principe aan ten grondslag. En bij de
heroprichting van de Anthroposofische Vereniging in 1923 komt de driegeleding
tot uitdrukking in de uit 15 statuten bestaande handvest van deze vereniging.
Hier gaat het om de polariteit van het zich richten naar de buitenwereld
(imago) en het zich naar binnen richten op de eigen organisatie (identiteit),
hetwelk dan door een dubbel midden waargenomen en verbonden moet worden. Deze sociale
vormgeving kan als een archetypisch handvest gezien worden voor elk menselijk
samenwerkingsverband dat op het bewustzijnsniveau van deze tijd staat. Want
elke vereniging, stichting, bedrijf, school etc. geeft naar buiten toe aan
welke doeleinden zij als motieven door het werk van de eigen leden of
medewerkers wil verwezenlijken, hetgeen echter alleen op een menselijke manier
mogelijk is wanneer het middengebied van het rechtsleven, de omgang met elkaar,
soepel verloopt.
In
bovengenoemde zin kan de sociale organica als het nieuwe koningschap gezien
worden, als voorwaarden scheppend opdat het tweevoudige wonder van Parzival en
Anfortas door eigen kracht en door de zegenende inwerking van degene die
Lazarus beval op te staan, zijn voortzetting vindt in een grotere groep van
samenwerkende mensen, immers: "Waar twee of meerdere mensen in Mijn naam
tezamen zijn, daar ben Ik."
Tot zover mijn poging binnen
de gegeven tijd een vruchtbare bijdrage te leveren aan de discussie aangaande
de toekomst van de monarchie in Nederland.
Er kan wellicht het een en ander op mijn overwegingen en observaties
aangemerkt worden, het geheel is zeker niet perfect, maar moge het aanvaard
worden in de constructieve geest waarmee het vertaald en geschreven werd en
naar voren zal worden gebracht.
Lang leve het nieuwe koningschap!
[1] Zoals in het
Ten geleide aangegeven, zal in deze vooruitblik een gouden middenweg aangeduid
worden tussen enerzijds afschaffing en anderzijds instandhouding van het
koningschap. Indachtig het gegeven dat dit boek opgedragen is aan Kroonprins
Willem van Oranje, die afgestudeerd is in de geschiedkunde, en zijn toekomstige
vrouw Mįxima Zorreguita, die economie heeft gestudeerd en in het bankwezen
heeft gewerkt en zoals ze in haar laatste interview van 18 januari 2002 heeft
aangegeven "iets met kunst wil doen", zal dit nawoord vooral
bestaan uit een breed anthroposofisch georiėnteerd historisch, economisch en
sociaal-kunstzinnig aspect. Inhoudelijk bestaat het uit samenvattende
bewerkingen van artikelen en verhandelingen die in verschillende publicaties
door het
[2] Oorspronkelijk in 1974 in deel I aangekondigd onder de
titel Van het Graalchristendom naar Rudolf Steiners Anthroposofie. Hiervan
is voorlopig alleen een Engelse deelvertaling verkrijgbaar.
[3] Vooraf ging een interne poging in 1917 om via de
regeringen van Duitsland en Oostenrijk de driegeleding van het sociale
organisme tot vredesoffensief van deze middelmachten te verheffen. Toen de
verantwoordelijken het nut en de zin als hun enige redding eindelijk inzagen,
was het helaas al te laat en werden ze door de feiten achterhaald.
[4] Zie Herbert Witzenmann, De rechtvaardige prijs
Inleiding op de nieuwe vorm van de driegeleding van het sociale organisme,
werkvertaling
[5] Thomas von Aquino, Over het koningschap, Kok
Agora, Kampen 1997.
[6] Een goed voorbeeld daarvan is de zogenaamde vrijheid van
onderwijs, die de scholen wel enige vrijheid biedt in de uitvoering van de
lesstof, maar waarbij de overheid zich wel het recht toekent om inhoudelijk
zeven domeinen vast te stellen en in plaats van een leerrecht middels een
achterhaald leerplicht ouders verbiedt hun eigen kinderen bij voorbeeld thuis
op te voeden en te onderwijzen.
[7] Zie de door Rudolf Steiner rond 1905 voor het eerst
geformuleerde sociaal-dynamische hoofdwet, die later in zijn sociale werken
zoals de Kernpunten van het sociale vraagstuk en zijn cursus Wereldeconomie
telkens weer aangehaald wordt, en die in de heroprichting van de
Anthroposofische Vereniging in 1923 geļndividualiseerd werd, doordat Rudolf
Steiner zijn werk in feite ter beschikking stelde aan de Vereniging en de Vrije
Hogeschool in de hoop dat deze zich volgens de tijdens de Kerstbijeenkomst
aangenomen statuten, met name de zogenoemde beschermingsparagraaf 8 met de
aantekening van de Hogeschool, zouden inzetten voor dit werk. Dat dit niet begrepen
werd en wordt heeft tot de al eerder genoemde kinderziektes van deze Vereniging
geleid. Zie de
[8] Zie Herbert Witzenmann, Het recht op individualiteit
Wereldpolitieke vooruitzichten, Werkvertaling
[9] Een aanvullende verwijzing naar het feit dat de
hedendaagse Graalimpuls in de omvorming van de wereldeconomie ligt, bevindt
zich in het boek van W.F. Veltman, Graal en Tempel Over de
mysteriėn van tempelorde en graal en hun betekenis voor onze tijd
(Hesperia, Rotterdam 1989). Veltman beroept zich op een voordracht van Walter
Johannes Stein, een leerling van Rudolf Steiner en schrijver van het nog steeds
niet in het Nederlands vertaalde standaardwerk Weltgeschichte im Lichte des
Heiligen Grals Das Neunte Jahrhundert. In een hoofdstuk over drie graden
van inwijding, die van Petrus, Jacobus en Johannes, schrijft Veltman over
laatstgenoemde (blz. 5.13): "De derde graad is de Johannes-graad. Maar
deze kan pas heden ten dage in praktijk worden gebracht. Dat heeft te maken met
de wereldeconomie. Deze moet in het teken staan van een werkelijk christelijke
liefde, maar voorlopig heeft de economie zich nog in tegengestelde richting
bewogen."