Willehalm Instituut Nieuws
Voor leden van de Anthroposofische
Vereniging en allen die met haar lot meeleven
Op 31 januari vindt in de Expohal van de Jaarbeurs in
Utrecht een buitengewone ledenvergadering van de Anthroposofische Vereniging in
Nederland plaats inzake de op 4 februari in het perscentrum Nieuwspoort
geplande presentatie van het rapport van de commissie ‘Anthroposofie en het
vraagstuk van de rassen’. Op de agenda staan twee door 144 leden ondersteunde
moties, die inmiddels door de nieuwe voorlichter van de Vereniging, G.
Kerkvliet, tezamen met het commentaar van het Bestuur via het ANP naar buiten
zijn gebracht. De in het Willehalm
Instituut Nieuws nr. 6 van 21 december 1997 en nr. 7 van 6 januari 1998
gepresenteerde voorstellen van R. J. Kelder om het onderzoek van de commissie
in het licht van de door Rudolf Steiner in 1923 gestichte, maar onvoltooid
gebleven ‘Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap’ te plaatsen en voor de
presentatie van het rapport een op de ‘principes’ van de Vereniging gebaseerd
kritisch mediabeleid te bepalen, hebben niet de benodigde 25 handtekeningen
gekregen.
Een
op 12 januari door Kelder aan het Bestuur van de Anthroposofische Vereniging in
Nederland (AViN) gericht verzoek om
zijn door 14 leden ondersteunde voorstellen (zie bijlage) op de buitengewone
ledenvergadering te agenderen, werd in een brief van 18 januari door secretaris
L. Chavannes namens het Bestuur afgewezen. Ook zijn verzoek om spreektijd vond
‘gezien het krappe tijdsbestek’ geen genade.
Inmiddels heeft mede dankzij de bemiddeling van de
voorlichter de commotie rond de presentatie van het rapport de landelijke pers
gehaald en is (weer) het beeld van ruziënde anthroposofen ontstaan. Zo kopte op
20 januari het dagblad Trouw
“Antroposofen ruziën over rapport Steiner” en werd zonder tegenargument van de
motieindieners het cryptische commentaar van het bestuur weergegeven dat reeds
aan alle leden was gestuurd: “Beide moties druisen in tegen de fundamentele
grondslagen van de vereniging. Zij raken de kern van de Anthroposofische
Vereniging en schaden het gezicht van de Antroposofie in de samenleving.”
Net als het koningsdrama in Den Haag, waar tevens sprake is
van een omstreden onderzoekrapport dat als speelbal voor twee machtpartijen
fungeert en waardoor de crisis in onze rechtstaat haarscherp zichtbaar wordt,
maakt de bovengenoemde ontwikkeling de verziekte verhoudingen in de
Anthroposofische Vereniging tussen het Bestuur en een deel van de vooral
actieve leden duidelijk. In plaats van het initiatief van de motieindieners te
aanvaarden als een goede gelegenheid om eindelijk eens duidelijkheid en overeenstemming te scheppen
over wat dan de kern van de Vereniging is, namelijk de Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap, stelt het Bestuur zich in zijn niet nader onderbouwd
commentaar negatief op om daarmee niet meer dan stemming te maken en partij te
kiezen. Door deze houding via de voorlichter aan de grote klok te hangen,
draagt het Bestuur zelf bij aan het negatieve beeld van de anthroposofie in de
samenleving. Zo is zeker niet de vermaatschappelijking van de anthroposofie,
wat zo vaak door het Bestuur als politiek correcte doelstelling wordt aangehaald,
bedoeld.
Gelet hierop moet men zich (weer) afvragen, of het Bestuur
nog wel in staat is om zijn enige door Rudolf Steiner opgedragen taak te
vervullen, namelijk de ‘principes’ (de statuten van de Kerstbijeenkomst 1923
ter heroprichting van de Anthroposofische
Vereniging) te realiseren. Waar blijven de resultaten waarvan par. 3 van deze ‘principes’, die voorbestemd
zijn om een nieuw beschavingsprincipe in de menselijke samenleving in het leven
te roepen, spreekt: “De als kerngroep van de Vereniging in Dornach
bijeengekomen persoonlijkheden betuigen hun instemming met de opvatting van de
Goetheanumleiding, vertegenwoordigt door het tijdens de oprichtingsvergadering
gevormd bestuur, met betrekking tot het volgende: De in het Goetheanum beoefende anthroposofie leidt tot resultaten die
voor ieder mens zonder onderscheid van natie, stand of religie als impuls voor
het geestelijke leven dienen kunnen. Ze kunnen tot een werkelijk op
broederlijke liefde gebaseerd sociaal leven leiden. Het zich eigen maken van de
anthroposofie is niet gebonden aan een wetenschappelijke ontwikkelingsgraad,
maar slechts aan het onbevangen mensenwezen. Haar onderzoek en de deskundige
beoordeling van haar onderzoeksresultaten zijn echter onderworpen aan de
geesteswetenschappelijke scholing, die stapsgewijs te verwerven is. Deze
resultaten zijn op hun manier net zo precies als de resultaten van de ware
natuurwetenschap. Indien ze op dezelfde wijze als deze algemene erkenning
krijgen, zullen ze op alle levensgebieden een zelfde vooruitgang brengen als
deze, niet alleen op geestelijk maar ook op praktisch gebied”.
Het moge door deze voortetterende crisissituatie meer en
meer slapende leden duidelijk worden, dat eigenlijk als sinds haar
heroprichting de Vereniging een constitutionele crisis doormaakt, die terug te
voeren is op het niet willen of kunnen begrijpen dat de grondslagen van de Anthroposofische
Vereniging in haar eigen ‘principes’ besloten liggen. Deze belichamen de door
Herbert Witzenmann (1905-1988), persoonlijke leerling van Rudolf Steiner, benoemde
‘sociale organica’ die zowel voor het voortbestaan en de vooruitgang van de
Anthroposofische Vereniging en daarmee voor de gehele menselijke samenleving
van doorslaggevend belang is. Het Willehalm Instituut voor anthroposofie als
graalonderzoek, koninklijke kunst en sociale organica heeft vanaf het begin van
zijn werkzaamheden hier te lande in 1989 in woord en geschrift herhaaldelijk
gewezen, resp. gehamerd op deze sociale organica als de eigentijdse
voortzetting van de door Rudolf Steiner in 1919 gepresenteerde idee van de
driegeleding van het sociale organisme.
Het is te hopen dat meer harten zich nu beginnen te openen voor deze
roepen in de woestijn.
Over de verdere gang van zaken hopen wij in volgende nummers
van het Willehalm Instituut Nieuws te berichten, waarin ook briefen zullen
worden beantwoord. Uit het bovengenoemde moge tevens duidelijk zijn geworden,
waarom wij ons met deze aangelegenheden, die op het eerste gezicht slechts
interne zaken van de Anthroposofische Vereniging lijken te betreffen, aan de
openbaarheid wenden. Deze openbaarheid
is er namelijk aan geïnteresseerd hoe een volledig open vereniging, ondanks
alle moeilijkheden, erin kan en moet slagen een nieuw beschavingsprincipe uit
te dragen. Wij hopen op uw steun. (RJK)
Bijlage
Voorstellen inzake het Interim-rapport
van de Ted van Baarda-Commissie
De op 31 januari 1998 in Driebergen bijeen te komen
Algemene Ledenvergadering als hoogste orgaan van de Anthroposofische Vereniging
in Nederland, in overweging nemende dat:
A
- de taak die de Commissie Anthroposofie
en het vraagstuk van de rassen van het Bestuur heeft meegekregen, namelijk,
“onafhankelijk van het bestuur klaarheid te scheppen in Rudolf Steiners werk en
het werk van anthroposofen in het algemeen met betrekking tot de onderwerpen
‘ras’ en ‘racisme’”, volgens artikel 9 der ‘principes’ te beschouwen is als in
het Goetheanistische kader van de door Rudolf Steiner gestichte, maar onvoltooide Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap;
B
- de vraag of er, en zo ja welke aanbevelingen door de
commissie aan het bestuur zal worden gedaan (volgens Commissievoorzitter T. van
Baarda, Mededelingen van september 1996) open gehouden is, worden:
1.
De Commissie verzocht, voorzover zij van plan is aanbevelingen aan het bestuur te richten, deze niet alleen aan het bestuur maar, in
vertrouwen en onder strikt geheimhouding, tegelijkertijd ook aan de leden van
de Vrije Hogeschool te doen toekomen voor een eerste ronde interne kritische
evaluatie en deskundige uiteenzetting. Voor zover de commissie reeds
aanbevelingen aan het Bestuur heeft gericht, wordt zij verzocht haar
bevindingen, onder de genoemde voorwaarden en voor de gekenschetste
doelstellingen, aan de klasseleden door te geven.
Voortaan is het dan zaak van de leiding van de Hogeschool
in overleg met de klasseleden en Vereniging resp. de
Algemene Ledenvergadering hoe dit onderzoeksproject verder ontwikkeld wordt en
hoe daarmee wordt omgegaan;
2.
Het Bestuur, dat tegelijkertijd de leiding van de Vrije Hogeschool voor
Geesteswetenschap vertegenwoordigt, verzocht in te
stemmen met de bovengenoemde richtlijnen;