Willehalm Instituut Nieuws
Voor
leden
van de Anthroposofische Vereniging
Speciale WIN-editie i.v.m. de presentatie door het bestuur
van de Anthroposofische Vereniging in Nederland en de Bond van Vrije Scholen
van het rapport van de Van Baarda Commissie “Anthroposofie en het vraagstuk van
de rassen” op 4 februari (11.00 uur) in het perscentrum Nieuwspoort te Den
Haag.
Amsterdam, 3
februari 1998 –De buitengewone ledenvergadering van de Anthroposofische
Vereniging in Nederland heeft op 31 januari 1998 in de Jaarbeurs te Utrecht het
groene licht aan haar bestuur gegeven om door te gaan met de presentatie van
het Van Baarda rapport (zie WIN-6, -7 en –8). Vanuit de door jarenlang
geesteswetenschappelijk onderzoek gewonnen overtuiging dat er bij Rudolf
Steiner geen sprake is van racisme en mensminachtende rassenleer en er daarom
ook van uitgaande dat dit rapport de goede naam en eer van Rudolf Steiner van deze
smet zal helpen zuiveren, dienen zich ons inziens voor de kritische
(anthroposofische) journalistiek de volgende vraag aan: Wat voor consequenties
trekken de betrokken besturen uit dit rapport voor hun eigen doen en laten?
Maar eerst: waar ging het ook al weer over? Een korte terugblik voor niet ingewijden.
Op 16
februari 1996 verscheen het schotschrift Uit
de Vrije School geklapt van Toos Jeurissen met een “juichend” voorwoord van
de (toenmalige) directeur van de Begeleidingsdienst van de Vrije Scholen, Jaap
de Boer. In deze brochure wordt zonder meer gesteld dat het aan de Vrije School
inherente racisme “afkomstig is van haar stichter Rudolf Steiner, en dat de
wortels van dit racisme duidelijk aantoonbaar te vinden zijn in Steiners leer,
de anthroposofie.” De Vrije Scholen worden dan ook met nadruk aangeraden zich
van Steiners ‘rassenleer’ te distantiëren. Een dag na het ongelukkige optreden
van Vrije Schoolleraar en vice-voorzitter van de Anthroposofische Vereniging
Christoph Wiechert op 19 februari 1996 in het tendentieuze HOS radioprogramma
“Racisme met charisma”, waar hem geen enkel “Voordeel van de twijfel” werd
gegund, verspreidt het ADO (Anti Discriminatie Overleg) te Utrecht een persbericht
“Kinderen niet naar Vrije School”. Ook daar worden de Vrije Scholen met klem
aangedrongen afstand te nemen van de “Steineriaanse rassenleer”. Onder de
toenemende druk van de verontruste publieke opinie besluit Helmut van Renesse,
medewerker van de Bond van Vrije Scholen te Driebergen, tot een soloactie over
te gaan. Zonder noemenswaardig overleg stuurt hij op 21 februari een persbericht
uit, waarin de laatste zin luidt: “Voor zover bij Rudolf Steiner sprake is van
een rassenleer nemen de Vrije Scholen daar uitdrukkelijk afstand van.” Pas
daarna belt hij zijn voorzitter Rudolf Mees, die weliswaar vindt dat deze zin
eruit moet, maar toch alles zijn gang laat gaan. Het ANP wordt niet gebeld, van
Renesse mag op zijn post blijven.
Vraag 1: Zijn de bevindingen van het Van
Baarda rapport nu aanleiding voor Rudolf Mees om:
A – zich namens de Vrije Scholen van de
laatste zin van het persbericht van H. van Renesse te distantiëren om zodoende
Rudolf Steiner publiekelijk te ‘rehabiliteren’;
B – voor zover die niet reeds genomen zijn,
disciplinaire of andere maatregelen te nemen tegen zowel Jaap de Boer voor
diens naïeve medewerking aan de brochure van T. Jeurissen alsmede H. van
Renesse voor diens paniekachtige soloactie i.v.m. het persbericht van 21
februari 1996?
Om tot vraag 2 aan het bestuur van de Anthroposofische Vereniging
in Nederland (AViN), met name voorzitter Ron Dunselman, te komen, dienen
volgende overwegingen die direct aansluiten bij de vorige. Op 23 februari
plaatst het toen nog door Paul Mackay voorgezeten bestuur van de AViN namens
zichzelf de volgende advertentie in de vier grote dagbladen: “Het Bestuur van
de Anthroposofische Vereniging in Nederland betreurt de situatie die is
ontstaan na de uitspraken van haar (sic) vice-voorzitter. Racisme en
discriminatie achten wij volstrekt verwerpelijk. Elke opvatting die de
gelijkwaardigheid van mensen in twijfel trekt wijzen wij principieel af. Voor
zover bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer nemen wij daar uitdrukkelijk
afstand van.” Op de buitengewone ledenvergadering van 30 maart 1996, werd door
voorzitter Mackay een toezegging gedaan om een onderzoekscommissie over het
onderwerp ‘ras’ te installeren. In de “Mededelingen”, zoals toen het orgaan van
de AviN nog genoemd was, van september
1996 werd de opstelling en taak van deze commissie door Ted van Baarda bekend
gemaakt. Een van de onderzoeksvragen luidde: “de vraag of, en zo ja in hoeverre
er door de leden of bestuursleden van de Anthroposofische Vereniging
gezichtspunten naar voren zijn gebracht ten aanzien van het vraagstuk van de
rassen die laakbaar zijn, bezien vanuit de principiële gelijkwaardigheid van
mensen; een en ander voor zover er bij het brede publiek de indruk kan ontstaan
dat deze gezichtspunten representatief zijn voor de anthroposofie en/of de
Anthroposofische Vereniging.” In zijn daaropvolgend commentaar schreef Van
Baarda: “Er is sprake van zelfonderzoek als de aandacht ‘naar binnen’ wordt
gericht en de vraag wordt gesteld of zich in de geschiedenis van de
Anthroposofische Vereniging ten aanzien van het begrip ‘ras’ gebeurtenissen
hebben afgespeeld die eventueel een smet op de goede naam van de Vereniging
zijn.”
In deze context stelt zich nu de
vraag in hoeverre het bestuur met de gewraakte laatste zin van de advertentie
van 23 februari 1996 niet alleen zijn eigen goede naam, maar ook die van de
Anthroposofische Vereniging in Nederland heeft besmet. Immers, de formulering
daarvan laat de mogelijkheid open dat er bij Rudolf Steiner sprake is, en niet
zou zijn, van zoiets als een rassenleer, een term die vooral na de
verschrikkingen van de twee wereldoorlog bij veel mensen enorm negatieve
emoties oproept. En zo is het ook in het binnen- en buitenland opgevat. Het
Bestuur is tot dusver echter over zijn eigenlijke bedoelingen steeds onduidelijk
geweest. Enerzijds schreef het Bestuur in een brief van 7 maart 1996 aan de
leden: “Wij menen dat het van belang is dat deze opvatting, die in de
maatschappij leeft, (namelijk dat Rudolf Steiner een ‘rassenleer’ zou hebben
ontwikkeld, red.) serieus te nemen. Gezien een aantal uitspraken van Rudolf
Steiner hebben wij er begrip voor dat deze veronderstelling leeft. Wij willen
als bestuur duidelijk stellen, dat deze uitspraken, die in het werk van Rudolf
Steiner verspreid voorkomen, in deze tijd niet meer te verdedigen zijn.
Tegenwoordig worden zij zonder meer als racistisch opgevat. Dat neemt niet weg
dat uit Rudolf Steiners werk als geheel naar onze mening duidelijk blijkt, dat
bij hem in de kern van de zaak geen racisme is; integendeel, de antroposofie
kan, indien goed begrepen en gepraktiseerd, een weg zijn tot overwinning van
discriminatie en racisme.” Anderzijds schreef secretaris Roel Munniks namens
het Bestuur in een brief van 28 maart 1996 aan het om deze dubbelzinnigheid
opheldering vragend lid H. Heslinga: “Met de laatste zin in de door ons
geplaatste advertentie hebben wij niet iets bedoeld wat ons inziens uw vraag
rechtvaardigt. Waar het ons om gaat is slechts serieus te nemen dat er in de
maatschappij de mening is ontstaan dat er bij Rudolf Steiner sprake is van een
discriminatoire rassenleer.” Daarbij komt nog dat na afloop van de buitengewone
ledenvergadering op 30 maart 1996 in Utrecht door een eindredactionele fout van
het ANP, de zinsnede “voor zover daarvan sprake is” uit de laatste zin van de
gewraakte advertentie weggevallen was, een fout waarvoor Dirk Visser, redacteur
geestelijk leven, namens het ANP in een brief van 1 april (!) 1996 weliswaar
verontschuldigingen zijn aangeboden,
maar wat tot de dag van vandaag niet gerectificeerd is. Vanaf dat moment is aldus de misvatting in de
publieke opinie ontstaan als zouden na het Bestuur ook de Anthroposofische
Vereniging als zodanig zich van een rassenleer bij Rudolf Steiner hebben
gedistantieerd! Dit brengt ons nu tot de volgende vraag.
Vraag 2: Zijn de bevindingen van het Van
Baarda rapport nu ook aanleiding voor het Bestuur van de Anthroposofische
Vereniging in Nederland om:
A -
Afstand te nemen van zijn laatste zin in de advertentie van 23 februari
1996 en zodoende duidelijk te maken dat er geen sprake is van een ‘rassenleer’
bij Rudolf Steiner en dat daarom Bestuur
noch Vereniging zich hiervan (hebben) kunnen distantiëren;
B – Of aan zijn uitspraak vast te houden
dat “deze (racistische) uitspraken, die in het werk van Rudolf Steiner
verspreid voorkomen, in deze tijd niet meer te verdedigen zijn.”? Zo ja, wordt
het Bestuur vriendelijk verzocht om aan te geven, welke uitspraken dan dat zijn
en waar deze in de Gesamtausgabe van Rudolf Steiner te vinden zijn.
________________________________________________
De Dynamische Dinsdag
Op het programma
van vanavond in deze reeks in de Iona Stichting op de Herengracht 276 te
Amsterdam tweewekelijks plaatsvindende “avonden voor mensen die geïnteresseerd
zijn in cultuurvernieuwing” staat Joosje Hietink, directeur/uitgever van de
anthroposofische Uitgeverij Vrij Geestesleven. De organisatoren beloven “een
boeiende avond voor wie meer wil weten over het uitgeefproces, het succes of
het mislukken van bepaalde boeken, de stand van zaken rond de nalatenschap van
Steiner, de macht van grote uitgeversconcerns, het niet bespreken van
spirituele boeken in vele kranten.” Daar
de avond “eerder gespreks- dan voordrachtskarakter” heeft, zou men een gesprek
kunnen aangaan over de gevolgen van het feit dat, in strijd met het door Rudolf
Steiner in de ‘principes’ van de Anthroposofische Vereniging (par. 8)
uiteengezette uitgeefbeleid, zijn
esoterische en vakkundige voordrachten uitgegeven worden zonder de
“aantekening van de Hogeschool”. Deze centrale morele beschermingsparagraaf brengt tot uitdrukking dat de poort tot het
werk van Rudolf Steiner en daarmee de Vereniging uit de zuilen van openbaarheid
en beslotenheid, veruiterlijking en verinnerlijking bestaat, waarop het dak van
de Hogeschool rest. Want alle publicaties van de Vereniging zijn weliswaar
openbaar, maar kunnen alleen worden beoordeeld door mensen met de daarvoor
nodige deskundigheid. Het uitgeven van deze werken is dan ook eigenlijk een
hogeschoolactiviteit, iets wat maar langzaam onder de leden door begint te
dringen. Zie hierover ook WIN-6 van 21 december
1997. Deze en andere WIN- nummers alsmede een overzicht van de overige
publicaties zijn verkrijgbaar bij het Willehalm Instituut (RJK)